J. Huizinga
aan
Menno ter Braak

Leiden, 1 april 1935

Leiden, 1. IV. '35

 

Waarde Menno,

Dank voor je gelukwenschen, ook aan je vrouw en namens mijn kinderen.

Nu je vraag. Ik zou graag aan je uitnoodiging gehoor geven, maar het gaat niet. De tijd om iets te prepareeren ontbreekt mij volkomen. Ik worstel om de dingen af te doen die ik onderhanden heb. Na Retha's trouwen ga ik een korten tijd buitenslands. Bovendien heb ik op het oogenblik over het onderwerp in kwestie eigenlijk niets bepaalds op mijn hart, en ik zou de Sociëteit niet willen tracteeren op een min of meer rhetorische ontboezeming. Om kort te gaan, ik durf er mij niet mee belasten.

Dank voor ontvangen en te wachten stuk over Romein. Maar het eerste ontlokt mij toch een klein protest. Je laat mij de populaire geschiedenis veroordeelen. Dat heb ik nooit gedaan. Enkel de ‘opgesierde’, zooals ik het genoemd heb. Het essentieele verschil tusschen die twee moet je toch duidelijk zijn! Ten tweede: je bestrijdt mij met Stephan Zweig. Ik heb hem niet gelezen en nooit genoemd. Als zijn historische verbeelding inderdaad niet ‘opgesierd’ is, wat ik op je gezag wil aannemen, welnu dan zal ik hem als echt historicus beschouwen. En nu dus het halve jaar ‘trèves’.

Met vriendelijke groeten,

Uw J. Huizinga

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie