Menno ter Braak
aan
G.H. 's-Gravesande
Eibergen, 14 september [1937]
Eibergen, 14 Sept.
B.H.
Het stukje van De Gruyter in het Maandagav.bl. heeft mij zeer gedeprimeerd. Ik vind het zoo triest van objectieve ‘[onleesbaar]digheid’, dat ik mij niet meer vermag te realiseeren, waarom dezelfde persoon zich, een paar regels na zijn lesje over de vrijheid van het nationaal socialisme, nog vermeet de heeren van [Vova] de les te lezen! Die ‘scribenten’ zijn immers precies even objectief als hijzelf. Zij weten ook niets meer af van Gestapo, concentratiekampen, mislukte schilderambities van Hitler etc. En zij weten ook zoo precies, dat alles voortkomt uit ‘bepaalde spanningen en omstandigheden’. Ja, alles komt voort uit bepaalde etc.!! Wat een benauwdheid voor de historie! Ook de democratie kwam voort uit bepaalde etc., en het Christendom, en de schilderkunst, en Jos W. de Gruyter, en M. ter Braak en de broodjes van de bakker en.... Zeg de Gruyter uit mijn naam s.v.p., dat hij kennis moet gaan maken met Krekel! Dat is zijn man, die heeft nog een schat van spanningen en omstandigheden voor hem in voorraad.
Voor mij is de eenige vraag deze: uit welke rancune is nu weer deze ‘trahison d'un clerc’ voortgekomen. En ik verklaar dit geval als volgt:
De Gruyter is door de affaire Bremmer dieper gegriefd dan hij naar buiten heeft laten merken. Hij heeft zijn gevoelens jegens Bremmer opgekropt. Zijn redeneering is nu (onder- of halfbewust) zoo: ‘In democratische landen zijn misstanden als die van de Bremmer - invloed mogelijk. In Duitschland, vóór Hitler, waren soortgelijke misstanden in den kunsthandel; Hitler heeft er een eind aan gemaakt. Ergo: Hitler zou ook mij, De Gruyter, tegenover Brammer rechtvaardigen. Ergo: het nationaal socialisme is niet zoo kwaadaardig en onderdrukt niet alle vrijheid.’
Ik kan geen andere verklaring vinden voor dit zielige gemodder en dat brave lesjes geven van iemand, die ik tot dusverre voor een zeer rechtschapen en scherpzinnig man had gehouden. Peccato. Uit een gesprek, dat ik met De Gruyter had, bleek mij, dat hij inderdaad het heele probleem democratie-nat. soc. onder den gezichtshoek van den kunsthandel beziet, en zoo kwam ik tot deze verklaring.
Morgen zend ik je mijn Zondagsartikel. Het is hier abominabel weer.
Hart. gr.
je Menno
N.B. Ik herlees deze brief en bevind, dat ik hem geschreven heb omdat ik mij moest luchten over dit geval. Ik machtig je hem aan De Gruyter ter lezing te geven, als je dat wenscht, want ik heb geen zin hem te schrijven, en zou toch niet graag achter zijn rug om kwaad van hem spreken. Mijn eenige bedoeling is De Gruyter zonder smoesjes te kunnen aanspreken, als ik hem weer ontmoet.
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum