R.A.J. van Lier
aan
Menno ter Braak
Den Haag, november 1931
[VAN DEZE BRIEF IS ALLEEN HET ONTWERP BEWAARD GEBLEVEN. HET IS NIET ZEKER OF DE BRIEF VERSTUURD IS. VAN DE KLADVERSIE WORDEN HIERNAAST DE AFBEELDINGEN GETOOND. VAN DE EERSTE VIER KLADBLADZIJDEN IS ONDERSTAANDE TRANSCRIPTIE GEMAAKT.]
Geachte Mijnheer ter Braak,
De opstellen van uw leerlinge kreeg ik in mijn bezit en ik heb ze met aandacht gelezen. Het is ongetwijfeld een bijzonder meisje dat de gave van analyseeren heeft en wat meer is de moed hiertoe. Mijn eenige critiek tegen deze opstellen is dan ook niet tegen de geest gericht, maar tegen de vorm; de begrippen zijn nog niet zoo klaar geworden dat ze het geheele opstel als een klaar geheel kan overzien. "Klein en Onbelangrijk" is nog het merkwaardigst van de twee.
Eigenlijk had U uw leerlinge ’t opstel over moeten laten schrijven, daar ’t schrift zeer moeilijk te verstaan is, maar ik denk dat U gedacht heeft: de inhoud is zoo belangrijk dat ik van mijn kant gerust de moeite nemen kan over dit materieel bezwaar heen te komen.
Ik heb uw groeten overgebracht aan den Heer Le Grom-Legje zooals U zei – Hij was er blijkbaar zeer verheugd over en zei dat U “een veelbelovende leerling” was. Hij had uw boeken gelezen, en zei dat hij “Carnaval” goed had moeten lezen voordat hij de bedoeling verstond. Hij is een groot liefhebber van ’t leven, zooals hij ons in een lyrische bui openbaarde, een vitaal oud heer.
Ik heb intusschen met groote aandacht uw “Demasqué” in “Forum” gelezen, en heb mij ingeleefd in uw bewonderingswaardig noemen der dingen, en daar dit van mijn kant zeer geïnteresseerd gebeurde, moet dit dus het schoonheidsgevoel in mij gewekt hebben, maar ik noem het een vorm van emotionaliteit.
In de beginne spreekt U van Perk’s schoonheidsidiaal, dit is de schoonheid met een hoofdletter zooals U schreef, dit is voor Perk een abstractie, en even later spreekt U van de schoonheid van de puberteit die in verzet ligt, dit is geen abstractie maar een vorm van gevoelsbeweging. De absolute schoonheid is midden in het gedachtegebied komen te liggen als een overwonnen standpunt, als een beperking, want ze is enkel de uitdrukking van “edele ontroeringen in een edele vorm” ik bedoel nu de heel oude schoonheid. Ook dit was een vorm van emotionaliteit maar om dat deze kunstwerken een bepaald zielsgebied bespeelden, heeft men dit geïsoleerd gedacht en kwam daardoor tot de abstracte schoonheid.
Het volgende stadium was dat van het individu, dat zich met zijn lichte en donkere eigenschappen uiten wilde, hier houdt de beperking op, doordat het woord schoonheid eigenlijk plaats maakt voor ontroering, in de meest algemeenen zin. Waarom hierna dan nog steeds het woord schoonheid gebruikt, dat bezig is verwarring te stichten omdat vele meeningen zich onder dit woord verbergen, waarom met die meeningen elk afzonderlijk benoemd?
Tusschen deze beide stadia van schoonheidsbegrip zijn zij er nog die meenden dat schoonheid niet in ’t onderwerp lag, maar in de wijze waarop dit in ’t kunstwerk gesublimeerd was. Wat voor functie deze menschen aan de inhoud toedachten heb ik nooit recht begrepen, zij zijn blijkbaar nooit verder gekomen dan een schrijven op een blank en rhytme, ook dit was een beperking omdat zij twee bepaalde gevoelens bestrijken, dat voor muziek en dat voor beweging. Uw generatie heeft het verstoppertje spelen met zichzelf opgegeven. Nu ja, de vorm is ook zeer belangrijk, maar maatstaf voor een werk van beteekenis is de persoon, de mensch die er achter zit, de mate en de wijze waarin en -op hij zichzelf kan zijn en in een boek verwezenlijken.
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum