Menno ter Braak
aan
R.A.J. van Lier

Eibergen, 28 december 1931

Eibergen, 28 Dec. '31

Amice

Hartelijk dank voor de toezending van je verzen en begeleidende brief. Dat ik je niet eerder antwoordde, is niet een gebrek aan belangstelling, maar aan mijn eigen werk te wijten.

Je verzen bevestigen mijn veronderstelling: dat je al een zekeren toon bereikt hebt, die op een overwinnen van rhetoriek en vreemde invloeden wijst. Laat dit je niet te weinig en niet te veel zeggen. Dat je (bijna) niet meedoet aan den gebruikelijken epigonentoon in de huidige poëzie vind ik een merkwaardig en verheugend symptoom; daartegenover staat nog een zekere onbeholpenheid van vorm, die wel over zal gaan. Het ‘hoopvolle’ van je werk is voor mij de omstandigheid, dat je een zekere nuchterheid niet versmaadt voor au fond gemakkelijke klinkklank, die in jeugdpoëzie zoo vaak een bedrieglijke allure teweeg brengt. Je zwakste punt vind ik daarom het ‘meisje in Paraguay’; dat klinkt te sentimenteel naar Helman, komt me voor. Het schijnt me toe, dat je juist dien kant niet op moet gaan, al zal je zelf wel zoo verstandig zijn, om mijn handwijzer-adviezen en bagatelle te behandelen. Het is maar een opmerking.

De ‘Ballade der Puberteit’ is ongetwijfeld het belangrijkst. Toch is ook die niet zo uit de vorm gekomen m.i. als je ‘Gestorven scholier’. Veroorloof me eenige schoolmeesterijen. Regel 3 van strophe 1 vind ik slecht; de hele strophe 2 minder gelukkig; strophe 3 heel goed; 4 (met ‘uwe duffe zemelpraten’ dat mij gedwongen lijkt) gedeeltelijk weer minder; 5 en 6 weer goed. De eerlijkheid van het geheel is in mijn oogen een groote verdienste. Je verhouding tot de puberteit is zonder franje gezien.

Nu ben ik geen specialist in poëzie. Ik wil niet uitmaken in hoeverre je verzen ‘slecht’ of ‘goed’ zijn. Hoofdzaak is, dat ze een eigen toon aankondigen. Ik ga Zaterdag naar Brussel en hoop dan bij du Perron eens ‘poëtische’ inlichtingen te halen. Zoolang kan ik de manuscripten zeker wel behouden.

Een meer beslissend woord over je werk zal ik pas kunnen geven, als ik proza van je heb gekregen. Daarop heb ik meer vat, ik reageer er zuiverder op. Stel je dus zoolang tevreden met mijn verzekering, dat dit werk me allerminst is tegengevallen. Als ik bedenk, wat voor bocht ik zelf in dien tijd placht te schrijven, maar ook zonder dat ik dat bedenk, zie ik perspectief in je. Je zult, hoop ik, precies het tegengestelde worden van wat ik van je verwacht. Dirk Coster hoopte vroeger, dat ik een soort onder-Costertje zou worden, welnu, ik hoop niet, dat je je aan mijn perspectieven zult storen; ze kunnen je hoogstens aanmoedigen. ‘Nathanael, jette mon line!’ dit advies staat in de ‘Nourritures terrestres’ van Gide opgesteld voor iederen leerling, die profijt van zijn leermeester wil trekken. Alles wegwerpen, wat hij leert, en alleen de prikkel behouden, het gemeenschappelijke feit van de geestelijke activiteit. Dat moet van jou uitgaan, want mijn primitieve neiging is natuurlijk, je te bekeeren, of liever: je als ‘medestander’ te beschouwen. Laat je dit s.v.p. maar tot op zekere hoogte welgevallen!

h.gr. stuur bij gelegenheid eens proza en schrijf eens, wanneer je in ‘Riche’ zit.

Menno ter Braak

Eibergen

na 1 Jan: Beukelsdijk 143b, Rotterdam

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie