E. du Perron
aan
Menno ter Braak
Brussel, [29 december 1931]
Brussel, Dinsdag.
Beste Menno,
Als je me geschreven had dat je vandaag of morgen kwam had ik je brief met gejuich ontvangen. Nu is het te laat om nog te komen, althans als je mij wilt zien; ik ga Zondag uiterlijk van hier weg; niet alleen heb ik meer dan mijn bekomst weer van dit wintersche Brussel, maar òf ik krijg ‘goed bericht’ van Malraux en ga dan naar Parijs (en blijf daar of ga verder naar het Zuiden) òf het is ‘slecht’, d.w.z. dat er absoluut niets voor mij te vinden is, ook daar, en dan ga ik het maar weer in Holland probeeren. Misschien ga ik dan voor de goedkoopte naar Utrecht. Je suis un bouchon, dansant sur les flots - nog nooit ben ik zoo ‘dansende’ geweest. Maar heelemaal onprettig is het niet, en zeker verre te verkiezen boven de ‘kluisters’ van Brand Whitlock en Gistoux.
Ik heb hier serieuze specialisten voor echtscheiding geconsulteerd. Het is gewoonweg krankzinnig wat ze hier in hun katholiekerigheid bedacht hebben om de boel pestilent te maken. Ik vertel er je mondeling meer van, ook van die kinderachtige bakkelei-partij met Pom. Pom was aangeschoten, Stols begon te stoken, Pom deed erg haantjesachtig, sprak van ‘buiten uitknokken’ en zoo meer, tot ik hem zijn zin gegeven heb. De strijd was kort en idioot en stolde in de armen van vele taxichauffeurs. Pom heeft me onder mijn neus gekrabd, en ik heb hem twee muilperen verkocht, waarvan één, volgens zijn eigen zeggen, ‘verdomd goed’ en precies midden op zijn neus. Ik vond het een belachelijke historie van begin tot eind en heb me geen oogenblik boos kunnen maken; maar ik wou hem de legende niet gunnen van mij 3 × tevergeefs naar buiten te hebben geroepen of zoo, ook al was hij dan een beetje dronken.
Het stuk dat ik je hierbij terugzend lijkt mij nu eens geen lettergreep waard. Zulke pure schoolmeesterij hoeft ons toch niet te raken. Wie is die ‘W. Ver...’?
Voor nr. 3 schrijf ik dat panopticumpje voor hh. romanciers: Schema te geef. In Utrecht dan misschien, of God weet waar. Ik wou ook dat deze rotwinter weer om was.
Mijn 1e bedrijf is klaar. De dagen die ik hier nog blijf - dus tot Zaterdag of Zondag? zou ik kunnen besteden aan het 2e. Je ziet mij op een dag hoogstwschl. in Rotterdam opdagen, of ik bel je op, of schrijf je weer, zooals dat het beste uitkomt.
Wat je over La Voie Royale zegt ben ik grootendeels met je eens, en die ‘oerwoud-atmosfeer’ is zéker bij Malraux geen spat minder dan bij Helman. Bien au contraire, zou ik zeggen. Ik ben benieuwd naar de verzen van Van Lier. - Als ik in Holland terugkom spreken we over die leekenstukjes over filmkunst ook nog nader af; als ik, onverhoopt, in Parijs of Frankrijk ben, heeft het natuurlijk weinig zin. In Holland wil ik ook nog altijd best voor Forum over tooneel schrijven. Maar hebben we wel genoeg plaatsruimte? Als jij en ik zóó productief worden, blijft er nauwelijks een hoekje open waarin Roelants zich wringen kan!
Nu, beste, òf tot spoedig ziens in het rijk van Wilhelmina, òf tot een nieuwe brief uit Zuidelijker oorden.
Vanaf 1 Januari ben je dus in Rotterdam terug? Hartelijke groeten aan Truida, de hand van je
E.
P.S. - Schrijf ook niet meer hierheen, want als ik de brief van Malraux eerder ontvang en het me hier te benauwd wordt, breek ik nòg eerder op, bv. Vrijdag. Het is hier eig. sinister voor mij geworden, al deze karakterlooze donkere buurten.
Zie ook de geactualiseerde versie van het notenapparaat van de brieven-editie Van Galen Last (1962).
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag