Menno ter Braak
aan
R.A.J. van Lier
Rotterdam, 19 mei 1932
R'dam, 19 Mei '32
Beste van Lier
Excuseer mijn lange stilzwijgen na de toezending van je verzen. Ik had van allerlei aan mijn hoofd, waaronder vooral mijn roman en schoolzaken. (Dit laatste begint in de warmte vervelend te worden).
Hierbij je verzen terug met eenige roode potloodstrepen, voor het gemak, niet als frikkige fouten bedoeld s.v.p.! Ik zette hier en daar een X, waar ik het niet goed vond. Er zitten in de verzen, waarin je jezelf helemaal uitspreekt, blijkbaar nog altijd eenige stoplappen, die de meer ‘objectieve’ verzen (Mientje Maanster) missen. Naast heele goede strofen mislukkelingen. Maar ieder gedicht, dat ik van je lees, geeft me opnieuw de overtuiging, dat je een bijzondere toekomst hebt. Vandaar, dat ik de schijn van de roode-potlood-frikkigheid maar op me laad. Iemand zonder talent, of iemand met een beetje talent en alle aanleg, dat te verprutsen, zou ik afschepen met een kletspraatje. Ik geloof, dat jij tegen een zakelijke revisie van fouten best bestand bent. De ‘stoplappen’ zijn misschien voor jou inderdaad geen stoplappen; ze zijn het voor mij, waarschijnlijk omdat ik ouder ben.
Laat spoedig weer eens iets hooren!
V.gr. tt.
Menno ter Braak
Groet ook Batten, wiens novelle nog uitbleef.
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum