Menno ter Braak
aan
Mannus Franken
20 februari 1928
20 Febr. 1928
B.M.
Laat ik van het eerste ‘incident’, dat tusschen Liga en haar energieken vertegenwoordiger is ontstaan, ten spoedigste gebruik maken, om je gewaardeerde brief van 8 dezer ijlings te beantwoorden. Het was dezer dagen voortdurend zoo’n paniekstemming, dat van een uitvoeriger schrijven niets terecht kwam. We moesten bliksemsnel een ander programma samenstellen, en daarmee ook het geheele blad nog omgooien. In den nacht van Donderdag op Vrijdag heeft zich dat alles afgespeeld.
De zakelijke toedracht der dingen heb ik met dezelfde post aan Pelster bericht, die je daar dus wel van in kennis stellen. Ik geloof, dat je formeel in zooverre incorrect (excusez le mot, zake binne zake) gehandeld hebt, dat je ons Invitation zonder bericht voor Clergyman liet betalen, zoodat wij aanvankelijk meenden met een oplichterij van Germaine Dulac te doen te hebben. Dit bleek nu anders te zijn, zoodat we nu de consequentie van dezen koop hebben te aanvaarden, al zijn we er zeer op gesteld de film voor Clergyman, desnoods met een eenige bijbetaling, te verruilen. Ik zal me, hoewel Pelster me schrijft, dat wij allen bij elkaar niet zooveel kijk op film hebben als jij alleen, toch verstouten je te schrijven, waarom ik Invitation zeer, zeer middelmatig vind en zelfs als studiemateriaal weinig belangrijk. De vorm is inderdaad filmisch, maar de inhoud is zoo sentimenteel en bovendien zoo slecht gerealiseerd, dat ik geen andere indruk overhield dan: een compromis tussen En Rade en Fait Divers. Invitation mist de prachtige cerebrale scherpte van Fait Divers (hoe meer ik die zie, hoe beter ik hem vind!) en mist de sfeer en de oprechtheid van En Rade. Het is eigenlijk een echte bijeskaupfilm maar dan zonder de vereischte spanning. De Vrouw is nauwelijks een actrice; zij doet ongeveer niets dan rampzalig en ellendig kijken en verroert geen geestelijke vin. De Man is een kruising van Josephine Baker en den Prins van Wales, waaruit nu eenmaal niet veel goeds zou kunnen geboren worden. Met dat al: de film is voor ons wel bruikbaar, maar alleen, wanneer Germ. daarbij een gewichtige inleiding afsteekt, en wanneer wij Clergyman erbij kunnen geven. Ook hierover schreef ik reeds zakelijk aan Pelster. Een Dulac-matinee op 3 Maart zou prachtig zijn. Is het nu niet mogelijk, dat wij b.v. Clergyman koopen voor het geld, dat wij voor Invitation betaalden, en voor Invitation een huurprijs voor eenige afdeelingen geven (je weet, dat sommige 6 mat. afd. er nu uitscheiden!)? Daarin zou eventueel de meerwaarde van Clergyman verrekend kunnen worden. Je maakt je nog onsterfelijker verdienstelijk voor de Liga dan je al deed door je onbetaalbaar werk, wanneer je dit voor ons klaarspeelt.
Wij zullen inmiddels op de vergadering van 29 dezer de financieele toestand, die, nu de zes-progr.-afd. stoppen, kritiek wordt, zeer ernstig onder oogen hebben te zien. Het gaat me al ontzettend ter harte, dat ik je het verschuldigde geld voor Emak Bakia en Germ. nog niet heb kunnen overmaken. Maar als je wist, hoe het hier voortdurend donderen is om geld, zou je me dat niet kwalijk nemen. Wij leven deze laatste Ligamaanden onzakelijk, maar het moet. Ik laat er mijn dissertatie voor verloopen, maar ik wil dit wankele schip in behouden haven hebben. Van Pelster vind ik het daarom niet erg vriendelijk mij zulke verschrikkelijke dreigbrieven te sturen, ook al weet ik, dat hij het patent meent. We hebben Invitation heusch niet uit een soort leekenonwil laten schieten deze keer, we weten, hoe beroerd jullie werkomstandigheden zijn, en we apprecieeren des te meer jullie werk in Parijs. Maar het komt me voor, dat hij soms vergeet, voor welke organisatorische vragen wij hier ieder oogenblik weer staan. Het is soms om je hoofd bij te verliezen. De leden hebben we zelf veeleischend gemaakt; en het is zuur, om nu in het tweede half jaar, nu Amsterdam er een 70 tweede termijnleden bij gekregen heeft, te moeten zakken. Ik zou dat zooveel mogelijk willen voorkomen, ook en vooral met het oog op het komend jaar. Zal dan de zaak van de film er hier weer even beroerd voor staan als voor dit jaar, dan hebben we toch alleen een negatief pleizier. Want dat b.v. Tuschinski en Zondagvoorstelling met Berlin geeft, komt m.i. zuiver en alleen voort uit de pressie van de Liga; hij moèt. Maar als wij er niet meer zijn, zal de gansche bioscoop verlicht ade[m]halen en volgens het oude systeem voortprutsen. Ik prefereer echter boven het negatieve pleizier, dat wij dan uit de onbenulligheid der bioscoopprogramma’s kunnen putten, het positieve van een goedwerkend bureau. Het bleek me Vrijdag bij een voorstelling met Ligafilms voor de Amersfoortsche Kunstkring, wat er nog te doen is. De menschen lachten onder Fait Divers aan één stuk door; iedere close up had een daverende brulbui ten gevolge! Niets drong door van de filmische vormgeving! Onder Ruttmann liep de zaal leeg; alles woedende, bekochte lieden, die met deuren sloegen en scholden. Kunstkring! Een relletje! Ik stond er vrij vermakelijk bij!
Zoo zitten we nu op de wip. Het begin was dankbaar, nu komen de lasten. Natuurlijk is het voor ons nu het gemakkelijkst te abdiceeren; maar ik geloof, dat zoowel jij als de Ligamenschen als Joris, Pelster, Scholte en ik (om ook Boeken niet te vergeten, die zeer verdienstelijk werk doet!), daaraan niet denken. We moeten doorgaan, en zoo goed mogelijk.
In de groote vakantie geven we een enorme fuif als we er af zijn voorloopig; maar nu is het daarvoor nog geen tijd. Zooals ik al schreef één van de ergste dingen is, dat we de leden veeleischend hebben gemaakt; een Invitation zouden ze in den beginne alleen om de vorm en de ongetwijfeld filmische realiseering geapprecieerd hebben; nu al ziet men de vorm als symbool van den inhoud; men kan zien, dat Ruttmann goed is en Richter slecht; men kan scholen onderscheiden, richtingen waarnemen, terwijl er vroeger geen andere maatstaf was dan de bioscoop. Dat is een heugelijk ding, maar een ding, dat voor ons als ‘ondernemers’ op dit oogenblik gevaarlijk is. De zevende matinee, door elkaar een steekhoudend programma, viel bij de vorige af; dat was te merken.
Laten we den moed er maar in houden. Dat is voor het oogenblik het eenige.
Nog eens hartelijk dank voor alles, wat je in Parijs doet.
met hart.gr.
tt. Menno ter Braak
Origineel: Den Haag, Literatuurmuseum