Johan Huijts
aan
Menno ter Braak

27 november 1928

27 Nov. 1928

Beste!

Van Joris Ivens heb je al gehoord, dat we na veel vijven en zessen toch nog aan een voorstelling toekomen. Ondanks alle heftige beweringen van Scholte stond de burgemeester in zijn houding sterk. Hij grondde deze op een bepaling in de verordening op den verkoop van eet- en drinkwaren, volgens welke houders van vergunning- of [verlofs]gelegenheden, indien zij hun gelegenheid voor vertooningen o.a. verhuren, telkens den toestemming van den burgemeester noodig hebben. Waar de burgemeester besloten had die vergunning te weigeren in geval van vertooning van afgekeurde films, geloof ik dat zijn -al of niet toe te juichen- houding te handhaven was.

Ne eenig zoeken heb ik nu een lokaliteit gevonden, waar noch vergunning, noch verlof is, maar natuurlijk ook geen accommodatie, zoodat we in elk geval een primitieve voorstelling geven. Het heeft nog eenige uiteenzettingen - nu speciaal over de vraag of we al of niet als besloten vereeniging konden gelden - gekost, vóór ik ook hier met rust gelaten werd, maar nu is het zoo ver.

Ik hoop werkelijk, dat het dagelijksch bestuur hieruit de leering trekt, dat de mededeelingen van plaatselijke besturen er niet zijn om ze naast zich neer te leggen. Ik heb het in [onleesbaar] nog eens tegen Scholte c.s. gezegd: dat wij deze kwestie in tijdnood moesten uitvechten, was het gevolg van onzorgvuldigheid van het DB. Ik heb je direct na de algemeene vergadering en een daarop gevolgde algemeene orientatie bij de politie gewaarschuwd, dat het hier waarschijnlijk niet van een leien dakje zou gaan, als we een ‘afgekeurde’ film op het programma plaatsten. Op dien brief heb ik boe noch ba ten antwoord gekregen, tot de feiten er waren.

Deze week is je houding precies eender: ik vraag je dringend om een exemplaar van de statuten, die je bovendien van mij te leen hebt. Je voldoet niet aan m'n verzoek en vindt het niet eens noodig te antwoorden.

Ik waarschuw je in gemoede, dat je met dergelijke passiviteit op gevaarlijk terrein bent. Een dergelijke aantoonbare veronachtzaming van de belangen van de afdeelingen stelt je, als het erop aankomt, [onleesbaar] aan de persoonlijke aansprakelijkheid voor de gevolgen daarvan. Ik houd er niet van groote woorden te gebruiken, maar nu het blijkt, dat het DB, althans jij als secretaris geen prijs meer stelt op behoorlijke afdoening van de aangelegenheden met afdeelingsbesturen, ook als zij schriftelijk worden aangebracht, moet ik je erop wijzen dat ook in het niet-doen een vergrijp kan liggen.

Mijn (en ons) vertrouwen in jullie deskundigheid bij de samenstelling van de programma's is groot genoeg, dat wij, waar wij nu eenmaal heel moeilijk Zaterdagmiddags te Amsterdam kunnen komen, jullie op dit punt gaarne plein pouvoir geven. Maar wij hebben er recht op en moeten dat recht handhaven, dat met de belangen van de afdeelingen voldoende gerekend wordt in al die gevallen, waarin de afdeelingen voor behoorlijke en tijdige inlichting zorgdragen.

Ik hoop dat je ditmaal m'n brief de lezing waard zult achten en bij volgende gelegenheden daarvan in daden blijk zult geven.

Met beste gr

je

Johan Huijts

Origineel: Amsterdam, EYE Film Instituut Nederland

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie