[p. 231]

Thomas Mann in ons land

Sedert enige tijd vertoeft de bekende Duitse schrijver Thomas Mann in ons land. Hij heeft de Noordzee opgezocht: een Europese zee, waaraan hij behoefte voelde na een verblijf van een half jaar in de Verenigde Staten; want de Europeaan vindt, hoe zonderling het ook moge klinken, toch nog het meest rust in Europa, en voor rust is Mann naar Nederland gekomen.

Nu een journalistieke indiscretie het feit van zijn verblijf in een onzer badplaatsen den volke heeft onthuld (tot grote ergernis van de schrijver zelf, die hier niet bepaald kwam om onder de Jupiterlampen der publiciteit te worden opgesteld), heeft het geen zin nog langer te verzwijgen dat ons land een belangrijke gast herbergt. De particulier die verleden week met de heer en mevrouw Mann over de Noordzee uitzag, zonder enige bijgedachte aan publiciteit, voelt zich daarom verplicht om weer even journalist te worden, ook al gunt hij iemand die in Amerika een drukke tijd achter de rug heeft gaarne een anonyme vacantie. De winter was voor de schrijver van Der Zauberberg namelijk een periode van inspannende werkzaamheden; hij, de verbannene, tracht aan de overzijde van de Oceaan te doen wat er te doen is: hij strijdt voor het behoud en de vernieuwing van een humanistische internationale (of liever: bovennationale) cultuur, waarvan de stem in zijn eigen land niet meer gehoord mag worden. Van het Oosten tot het Westen heeft hij ditmaal de Verenigde Staten bereisd en door een reeks lezingen, deels in samenwerking met zijn dochter, in ongeveer negentig steden getuigd van de ideeën die hem blijven bezielen, omdat zij hem onmisbaar voorkomen voor de instandhouding van onze beschaving. Thomas Mann en Amerika: de combinatie heeft nog altijd iets van een paradox, maar ik begin eraan te wennen; de ‘Zauberberg’ van ons denken

[p. 232]

wordt meer en meer een kolonie van de Nieuwe Wereld, als wij niet oppassen...

Hij ziet er vermoeid en mager uit; zoals hij over het nog schaars bevolkte hotelterras nadert, heeft hij iets van Don Quichote, maar dan van een Don Quichote, wie zijn rol is opgedrongen, zonder het fanatisme van de man die windmolens bestrijdt. Ik beschreef hem voor twee jaar in deze courant eens als iemand met twee gezichten; welnu, die twee gezichten heeft hij nog, maar de vermoeidheid vlakt de verschillen een weinig uit. Niemand zou in deze onopvallende, correcte figuur dadelijk de grote schrijver vermoeden; alle artistieke pose ontbreekt. De stem laat echter geen twijfel over; die is vol nuances, en bij alle gedemptheid veelzeggend.

Uiteraard spreekt men in deze tijd in de eerste plaats over ‘de toestand’; maar de politiek brengt Mann vanzelf op het drama der cultuur en de toekomst van de geest. Merkwaardig is daarbij een zeker optimisme bij een zo ‘schwarzseherische Natur’, die de invloed van Schopenhauer niet slechts formeel onderging. Geen onderschatting van moeilijkheden, maar een onuitroeibaar vertrouwen in de mogelijkheden van de geest; dat is misschien de enige houding waarmee men tegenwoordig kan leven, dat is ook het minimum. Manns gematigd optimisme heeft de tijd hem afgedwongen, zoals hem de strijdbare houding, die eigenlijk zo slecht past bij zijn temperament werd opgedrongen door machten, waartegenover neutraliteit en toeschouwerschap onmogelijk zijn. Een bovennationale gemeenschap van vrije geesten schijnt hem het positieve resultaat van een wereld, die steeds meer aan vrijheid inboet; want de vrije geesten groeien tegen de verdrukking in, zij zoeken elkaar op, en zij begrijpen elkaar gemakkelijker dan vroeger, toen zij niet onder een dergelijke druk behoefden te leven.

Met dat al heeft hij, die eens de gevierde feestredenaar was van Duitsland en eer een conservatieve dan een revolutionnaire persoonlijkheid, thans geen ander vaderland dan de wereld van de geest die overal is en nergens. Dat

[p. 233]

wil zeggen: duizend onaangenaamheden, duizend kleine moeilijkheden, die het leven verbitten, zijn thans ook het deel van Thomas Mann. Moge de kust van een bij uitstek humanistisch land hem iets van die rust verschaffen, die hij zo dringend nodig heeft.

 

Het Vaderland, 4 juli 1939