Politiek in Mexico
Naar aanleiding van
Luis Guzman, In de Schaduw van den Leider
In Nederland is het aantal romans, dat zich met de politiek bezighoudt, zeer gering; en er bestaan allerlei misverstanden omtrent de geaardheid van zulk een politieken roman. Men zie b.v. de karig toegemeten exemplaren van den laatsten tijd: Partij Remise van Jef Last, en Lief Nederland Houzee van Th. Wauters. Deze boeken zijn ontstaan uit het misverstand, dat een politieke roman iets anders is dan een ‘gewone’ psychologische roman. Wie zich met een zoo ‘groot’ onderwerp als de politiek bezighoudt, aldus ongeveer de fictie, moet ook op een ‘groote’ manier met de collectieve factoren omspringen; hij moet toonen een politiek realist te zijn, zich niet door den schijn te laten bedriegen en vooral: veel dagbladen en brochures te hebben gelezen. Aldus ontstaat een gewrocht, dat noch vleesch noch visch is: half reportage, half verzinsel, maar tot iederen prijs goedkoop. En dat noemt men dan een politieken roman.
In werkelijkheid is de politicus, die een mensch is als andere menschen, en de politiek, die een bedrijf is als andere bedrijven, in den romanvorm alleen te benaderen door precies dezelfde intuïtieve bevattingsvermogens, die ook andere levensgebieden voor den roman plegen te annexeeren. Er is veel bluf in de politiek, en ontzaglijk veel misleidende voorgrond; er is een mechanisme ontstaan, dat op eigen kracht schijnt te loopen, het politieke ‘raderwerk’, en het is niet geraden (althans niet voor den romancier) om zich daardoor te laten verblinden; want wie achter de schermen kijkt, ontdekt gemakkelijk genoeg, dat de drijfveeren van het politieke handelen maar weinig uitstaande hebben met de politieke leuzen. Dat onderscheid van werkelijk motief en fictieve leuze is echter hetzelfde, dat overal te constateeren is, waar de
civilisatie voorgronden en schijnbare mechanismen heeft doen ontstaan, die achtergronden en gecompliceerde drijfveeren moeten verbergen, of styleeren, als men wil. Om den politicus te leeren kennen, moet men hem dus voorzichtig lospellen uit zijn politieke gewichtigheid: zijn Zondagsche paradebroek, zijn rhetoriek, zijn op het mechanisme gebaseerd overwicht; precies wat de romanschrijver altijd doet. Maar de romanschrijvers, die voor het politieke mechanisme simpelweg een ander in de plaats willen stellen (b.v. het historisch-materialistische, of het goedkoop-cynische van ‘dat is allemaal toch maar bedrog’) schieten hun doel voorbij; zij zijn eenvoudig slechte romanschrijvers, hoe hun nieuwe leuzen ook mogen luiden.
Wat wèl een politieke roman is, in den besten zin van het woord, zouden de heeren Last en Wauters kunnen leeren uit La Sombra del Caudillo van den Mexicaanschen schrijver Martin Luis Guzman. Er werd tot dusverre van Guzman nog niets in het Nederlandsch vertaald; de eerste vertaling, die nu voor mij ligt, is afkomstig van wijlen J. Slauerhoff, en na diens dood definitief geredigeerd door dr G.J. Geers. Guzman is echter al veel eerder in het Fransch en Duitsch vertaald. Ik herinner mij jaren geleden La Sombra del Caudillo, waarvan de Nederlandsche titel is In de schaduw van den Leider, reeds in een Fransche bewerking met groote bewondering te hebben gelezen. Een merkwaardige sensatie overigens, het herlezen nu, in den tijd na 1933! Wat mij destijds betrekkelijk veraf leek, en bloedig spel van Mexicaansche politieke struikrooversambities, lijkt nu, in 1937, dichtbij gekomen; Europa is ‘gemexicaniseerd’, de abstracte, diplomatieke allure der politiek is voor een deel verdwenen, en heeft plaats gemaakt voor een veel duidelijker rivaliteit, die nauwelijks meer achter de schermen blijft. Een stille, maar verbitterde concurrentiestrijd als Guzman beschrijft tusschen de beide ‘troonpretendenten’ Aguirre en Jiménez, die zich beiden gereed maken om het presidentschap van Mexico over te nemen, laat zich vergelijken met den wedijver tusschen Goering en Goebbels, waarover in het openbaar niet gesproken wordt, maar in het geheim des te meer gefluisterd. Dit herleven van ‘Mexicaansche’ toestanden in Europa maakt den roman van Guzman op een bijzondere wijze actueel, ook al is dit bijzaak ten opzichte van de hoofdzaak: Guzmans eerste-rangs-schrijverschap, waarin grondige kennis van de politiek vereenigd is met een scherpe psychologische intuïtie. Guzman (geb. 1887)
is zelf betrokken geweest bij de gebeurtenissen, die hij min of meer als model heeft gekozen voor zijn overigens niet in strikten zin historischen roman; waarschijnlijk hebben wij in de karakteristiek van den ‘intellectueel’ (tevens afgevaardigde) Axkanà een soort zelfportret van den schrijver te zien, die in 1915 en later weer in 1924 (na den val van Huerta, wiens partij hij als afgevaardigde van het Congres voorstond) in ballingschap moest gaan; zijn eerste roman, El Aguila y la Serpiente (Duitsch: Adler und Schlange), verscheen in 1928 te Madrid. Waar Guzman tegenwoordig verblijf houdt, is mij onbekend.
In Axkanà teekent Guzman den mensch, die actief deelneemt aan de politiek, en tegelijk als toeschouwer observeert. ‘Deze, zoowel deelnemend als toeschouwend, trachtte het essentieele van de emoties vast te houden, die hem zelf ook meesleepten.’ Met die woorden typeert de schrijver den adviseur van generaal Aguirre, die het tegendeel is van den studeerkamer-intellectueel. Axkanà is in de actie betrokken, waarin zijn vriendschap voor Aguirre hem automatisch doet deelen, en hij wordt zelfs door de aanhangers van Hilario Jiménez ontvoerd en met een flesch ‘tequila’ bewusteloos gevoerd: één der aangrijpendste en toch soberst gehouden scènes in het boek, dat van pathos overigens niet gespeend is. Maar omdat dezelfde Axkanà het spel van politieke ambitie en exhibitie doorziet, terwijl Aguirre, de intelligente, maar romantische en ijdele militair, dupe is van de situatie, ontbreekt in den roman het sceptische, ironische en psychologiseerende element nergens; de ijverzucht der militaire en parlementaire klieken wordt eigenlijk voortdurend onder den gezichtshoek van Axkanà Guzman gezien. Tegelijk deelnemend en toeschouwend: dat geeft aan dezen roman zijn bijzonder cachet; zijn romantische, blikkerende, barbaarsche kleur, maar ook zijn intelligenten, ironischen ondertoon.
De stof is hier iets voor Den Doolaard, maar Den Doolaard had dit boek nooit kunnen schrijven, omdat hem de menschenkennis ontbreekt, die Guzman tot een zoo boeiend psycholoog der politiek maakt. Men zou geneigd zijn Guzman te vergelijken met Ernst von Salomon, den auteur van Die Geächteten en Die Stadt, met dien verstande, dat den Mexicaan de nationale mystiek van den Duitscher geheel vreemd is. De politiek is voor Guzman zuiver een spel van nauwelijks gestyleerde barbaarsche hartstochten, dat gespeeld wordt op den rug van het Mexicaansche volk.
De arme Indianen krijgen de restjes van wat de volbloedige generaals en parlementariërs overlaten. De leuzen worden hun ingestampt en voorgebruld tot het zweet er afdruipt, maar de politieke machinaties, waaraan van vitaliteit overschuimende parvenu's zich een roes trachten de drinken, geven den doorslag. Een heerlijk voorbeeld van zulke machinaties vindt men in Guzmans beschrijving van het congres der progressieve radicalen, dat eerst bewerkt is voor Jiménez, maar (om politieke redenen) later moet worden ‘overbewerkt’ om voor de candidatuur van Aguirre te stemmen. De verwarring is groot, maar de energie van den leider Olivier, politicus en kamer-redenaar tot in zijn drinkgelagen, is niet minder groot. Bloediger is het verloop van de parlementszitting, waarvan Guzman een groot, woelig panorama ontwerpt; de politiek van het pathetische, gezwollen woord ontaardt hier in de revolverpolitiek, de parlementaire veldslag in de woeste deining van den echten veldslag. De middelen, waarmee Guzman het langzaam groeien van de spanning, gedurende het oplezen van de namen der afgevaardigden, aangeeft, is een staaltje van meesterlijke roman-‘regie’, die niets kunstmatigs heeft en alles, wat er aan ‘kunst’ werd ingelegd, prachtig verbergt.
Maar centraal blijft hier (en daarop komt het tenslotte aan) de politicus als mensch; het ‘collectief’, waarmee de Sowjetlitteratuur en haar filialen in Europa zooveel domme geestesproducten in romanstijl hebben gemotiveerd, is geen bot masker geworden om gebrek aan psychologische intuïtie achter te verstoppen. Guzman, de kenner van het politieke leven, is door en door individualist; d.w.z. hij individualiseert iedere figuur, die hij inzet, en duldt geen ledepoppen in zijn ensemble. De kern van de tragedie, die zich hier afspeelt, is eigenlijk het psychisch drama van Aguirre, die tusschen oprechtheid en onoprechtheid geen weg meer kan vinden. Hij waant zich trouw aan den ‘Caudillo’, door een gemeenschappelijk verleden van politieke avonturen; maar de ‘caudillo’ steunt de candidatuur van zijn vijand Jiménez, zijn vrienden pressen hem om de tegencandidatuur te aanvaarden; hij is in zijn betuigingen van trouw al ontrouw, maar zonder het zelf te weten; de eene ijdelheid kruist de andere. Axkanà ziet die tragiek van Aguirres situatie als ‘die van den politicus, die in den greep komt van de sfeer van immoraliteit en leugen door hem zelf geschapen, en die voor eenmaal volkomen oprecht, in goede trouw verzekerend dat hij de aspiratie die anderen hem toeschrijven niet
koestert, nog blind is voor de omstandigheden die hem spoedig zullen noodzaken op leven en dood datgene te verdedigen wat hij nu nog verwerpt.’
De pretendent Aguirre is in deze merkwaardige positie, dat hij zichzelf niet kent en door anderen al meent gekend te zijn, eer hij een formule voor zijn handelen heeft gevonden. Zijn betuigingen van loyauteit worden dus als listen opgevat, ook door den ‘caudillo’, den zittenden president, aan wien hij trouw is; en Aguirre wordt zoo fataal in de rol geschoven, waartegen hij zich verzet. De pirandelleske verschuivingen, die deze tragiek meebrengt, heeft Guzman nergens te zwaar aangedikt; in de karakteristiek van den ijdelen, maar niet gemeenen Aguirre is hij uitstekend geslaagd. Deze loopt, al weer spelenderwijs, zijn noodlot in de armen; een revolutie meer in Mexico is onderdrukt, een nieuwe speler schaakmat gezet; met de bankbiljetten van den verslagene betaalt de kapitein van het executie-peleton de oorringen van zijn maîtresse.
Ook de omgeving van den ambitieuzen generaal heeft al het concrete en werkelijk geziene, dat alleen een schrijver van groote qualiteiten zoo kan suggereeren. Een wereld van eerzucht, sluwheid, domheid, gekonkel, analphabetisme, barbaarsche banketten en gezwollen welsprekendheid gaat open; daarachter nog een vergezicht op een volk, dat zich iaat oplichten door de parvenu's, die ten deele uit zijn eigen midden zijn voortgekomen; en dat half en half nog met medeplichtig Zondags-enthousiasme. Een nazi-wereld zonder de organisatorische en propagandistische volmaaktheid, die de echte nazi-wereld kenmerkt, maar met schilderachtiger en afwisselender décors, met romantischer en ‘sportiever’ leiders, en met minstens evenveel leuzen voor de politieke massa-bijeenkomsten. De roman van Guzman is echter geen tendensroman, en de analogieën, die men erin kan vinden, zijn zuiver toevallig. Niet Mexico was een voorstadium voor Europa, maar Europa is ‘gemexicanizeerd’, zooals ik al zei...
De vertaling van Slauerhoff en Geers laat zich zeer goed lezen, al wordt men zoo nu en dan door een slordigheid even gehinderd.