Het kind
ER is een verslaafdheid aan het kind bij sommige dichters, die voortkomt uit een dwingende behoefte om met de vernederingen van den kindertijd nog achteraf af te rekenen (Vestdijk); er is ook een stadium denkbaar, waarin het kind alle lasten der cultuur-specialisatie van den dichter afneemt, omdat deze zich in de herinnering verbonden weet met zijn jeugd, den tijd der vanzelfsprekendheid (Dèr Mouw); en daarnaast heeft men in allerlei bonte schakeering vooral de Tollensiaansche tevredenheid, dat men door volwassen te worden de strubbelingen van het kind-zijn glorieus heeft overwonnen (een stadium, dat meestal de sentimentaliteit en welwillendheid van grootpapa als begeleidend verschijnsel vertoont, en dat men in de hedendaagsche poëzie weer vertegenwoordigd ziet in de verzen van Anthonie Donker op zijn zoontje). ‘Het’ kind in ‘de’ poëzie kan dus evenzeer de ergste sentimentaliteit als de subliemste eerlijkheid van een dichter beteekenen. En daarom zijn bloemlezingen over ‘het’ kind in ‘de’ poëzie tot mislukken gedoemd, als ‘het’ en ‘de’ in niet worden bestreden.