Individualisme als misdaad
ONS schijnt de persoonlijkheid (of van een andere zijde bekeken: het individu) iets zoo vanzelfsprekends, dat wij er ons slechts zelden rekenschap van geven, dat er maatschappelijke verhoudingen zijn, waarin het persoonlijke, individueele nauwelijks een rol speelt, zelfs niet in de geestelijke producten, die dergelijke maatschappijen ons hebben nagelaten. Er zijn tijden geweest, waarin het zich onderscheiden als individu van andere individuën een inbreuk beteekende op de voorschriften van het geheel, waarin, met andere woorden, het individualisme gelijk stond met misdaad; bij volken, die men wel wat voorbarig als primitieve volken pleegt te betitelen, vindt men deze verhouding zelfs gewoonlijk; het voorschrift regeert zoo dwingend over de leden der gemeenschap, dat het individu, om zich als individu te voelen, zou moeten beschikken over enorme magische krachten om den collectieven ban te breken. Maar men behoeft niet eens tot de primitieve volken terug te gaan; het is b.v. bekend genoeg, dat iemand, die thans de geschiedbronnen der vroege middeleeuwen bestudeert, slechts met de grootste moeite in staat is uit de kronieken en heiligenlevens dier dagen individueele eigenschappen van bepaalde personen uit dien tijd af te lezen; zelfs de grootste figuren, die in de twintigste eeuw al lang en breed een Emil Ludwig of een André Maurois zouden hebben gevonden, worden door de toenmalige berichtgevers geteekend in conventioneele schema's, die er kennelijk op berekend zijn het individu zooveel
mogelijk te behandelen als type, als onderdeel van een gemeenschap dus. De duitsche historicus Karl Lamprecht, die op dat feit gewezen heeft, was er zoozeer van onder den indruk, dat hij den vroeg-middeleeuwschen mensch in het geheel niet in staat achtte tot persoonlijkheids-uitbeelding, tot psychologie, tot logica en tot abstractie. Deze opvatting blijkt bij nader inzien onhoudbaar; pogingen tot individueele karakteristiek treft men bij den vroeg-middeleeuwschen historicus wel degelijk aan en dat hij minder belang had bij biografieën à la Stefan Zweig kan men hem tenslotte moeilijk kwalijk nemen. Maar hoe het ook zij: dat de mensch er voor uitkomt dat hij als individu (en niet alleen als onderdeel van een bepaalde groep) in de wereld optreedt, is geenszins zoo gewoon als de man van het algemeen kiesrecht aanneemt; het individualisme is een verovering, en altijd nog maar een zeer gedeeltelijke verovering, want wie eens de moeite neemt om na te gaan, in hoeverre wij door de gemeenplaatsen der taal alleen al onherroepelijk gebonden blijven aan allerlei vak- en belangengroepen, die zal zich geen illusies maken over den graad van individueel besef, waartoe wij zijn ‘gestegen’. Ook in de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie blijven wij gebonden aan een instrument taal, dat het typische instrument der massa's is. Misschien zullen al onze pogingen om individueel te zijn op den mensch van tien eeuwen later daarom wel precies denzelfden indruk maken als de vroeg-middeleeuwsche mensch op Lamprecht maakte! Wanneer fascisme en nationaal-socialisme een handje helpen zal trouwens het individu een even strafbaar verschijnsel worden als dat onder z.g. lagere cultuurverhoudingen het geval is; totem
en taboe zullen weer openlijk regeeren, en het geheele quantum optimisme en beschavingspedanterie van den liberaal-individualistischen mensch, die trotsch was op zijn veroveringen, zal een groteske misrekening geweest blijken te zijn.