De historische roman als uitzondering
EEN goede, een aanvaardbare historische roman zal alleen dan ontstaan, wanneer een toevallige samenloop van omstandigheden een schrijver in persoonlijke aanraking brengt met een figuur of een episode uit het verleden. Wat aan zulk een roman dan de overtuigingskracht geeft, is niet de ‘objectiviteit’ van de uitbeelding (want die kan men beter aan de historici pur sang overlaten) noch de ‘subjectiviteit’ der fantasie (want die manifesteert zich doorgaans veel zuiverder zonder belasting met historische feiten), maar een ‘dynamisch’ evenwicht van objectiviteit en subjectiviteit, dat slechts bij hooge uitzondering een bevredigenden vorm vindt. Bij hooge uitzondering! Het gros der historische romans is een kwelling voor den lezer, die niet opgelicht wil worden, en, gegeven
een meer dan gewoon talent, toch zelden meer dan een compromis tusschen studie en verzinsel. Men ga maar eens na in welke boeken Couperus authentieker, ‘dieper’ is, in zijn Haagsche of in zijn historische romans! Ik aarzel geen oogenblik om de eerste verre boven de laatste te verkiezen; al had Couperus ongetwijfeld een persoonlijke relatie tot het verleden, en met name tot de Antieken, hij bleef toch ‘in zijn diepste wezen’ Hagenaar, aesthetiseerend verliefd op een verbeeldingswereld ‘jenseits’ van den Kneuterdijk.