De boer als sphinx
DE tegenwoordige boerenmaatschappij is geen expansieve maatschappij, zooals de stedelijke, die met haar drukpersen en filmjournaals streeft naar nivelleering en universaliteit (nivelleering is universaliteit op een laag plan). De samenleving der boeren herinnert nog altijd het meest aan de wereld, zooals zij er vóór de ontwikkeling der techniek uitzag; zij ligt nog niet zoo ver van de middeleeuwen af als de ontmantelde vesting, die men stad noemt; in haar begrippen heeft de ‘evolutie’ minder radicaal gewoed; en juist daarom is de boer voor den stadsmensch iets onbegrijpelijks, d.w.z. vroeger iets ‘achterlijks’, en, in dezen Blubo-Coolen-tijd, iets ‘essentieels’. Maar bovendien: de boer zal langzamerhand voor zichzelf meer en meer onbegrijpelijk worden, nu hij, eenerzijds, door de stedelijke civilisatie wordt aangetast en, anderzijds, zijn oeroude functie moet blijven uitoefenen, omdat
de aard van zijn bedrijf hem tot patriarchale beperktheid voorbeschikt. Onder het radiogeloei van de match Nederland-België beploegt de boer met de traditioneele tabakspruim achter de kiezen zijn ouden grond; hij hoort staatslieden spreken, die hij nog nooit gezien heeft, hij ziet in de dorpsbioscoop conflicten van stedelijke liefde en stedelijken haat, waaraan hij uit eigen ervaring geen enkele realiteit vermag te verbinden; hij wordt, kortom, het voor anderen en voor zichzelf meest raadselachtige en (tijdelijk daarom misschien wel meest noodlottige) wezen van Europa, zoodat zonder den boer op den achtergrond iedere cultuurspeculatie van den stedeling grauwe theorie blijft.
Wie zal den roman van dezen boer schrijven?