Doodendans

IK zag in Luzern den Doodendans van Kaspar Meglinger en zijn medewerkers, die de Spreuerbrücke versiert. Versiert: want wat mij het meest trof in dezen Doodendans was de wil om de Groote Reis, deze speculatie van het Christendom, te vergeten door de veelheid der voorstellingen, door het samenzijn in standen en beroepen uit te beelden als weliswaar iets zeer vergankelijks, maar toch ook zeer reëels. Wie den dood in beeld brengt, heeft hem daarmee in zekeren zin tot het leven teruggebracht; hij is (tijdelijk, maar meer is voor velen ook niet noodig) getemd, hij is een griezelige anecdote geworden. Vandaar, dat humor en nijd in deze schilderijen zulk

[p. 59]

een belangrijke rol spelen; de schilders denken, terwijl zij den dood afbeelden als een geraamte of een uitgemergeld lichaam, dat grapjes maakt met de levenden, meer aan het leven dan aan den dood. Hun manie om den dood te verveelvoudigen is op zichzelf reeds een bewijs, dat zij, het sterven als een noodzaak en misschien als de grootste ramp erkennend, voor alles zelf willen leven, tot iederen prijs. Officieel is de Doodendans dus een vermaning om aan het einde te denken; officieus - het blijkt uit de voorliefde voor het detail en uit de veelzijdige weergave van al het bestaande in zijn aardsche orde en afwisseling - is hij veeleer een poging om zelfs dit onverklaarbare en raadselachtige te betrekken in het dagelijksche levensrythme; en in die dubbele functie is de Doodendans op de Spreuerbrücke representatief voor theologie en metaphysica in het algemeen.