[p. 9]

Eerste bedrijf

Kamer van den Hoofdredacteur. Voornamelijk uitgevoerd in glas en staal. Meubels daarmee in overeenstemming. Midden bureau. Links en rechts deur. Achtergrond groot raam, met uitzicht op gebouwencomplex.

Eerste tooneel

Muller, Mary Leroy.
Muller
(bezig brieven te dicteeren aan Mary Leroy, die naast hem staat en op blocnote stenografeert):

Juist, dat hebt u dus.

(bladert in papieren op bureau)
Dan geloof ik, dat wij voorloopig weer klaar zijn.
(zich bedenkend)
Neen, wacht u nog één oogenblik.
(bladert, zoekt krantenknipsel)
.... Eén oogenblik.
(telefoon. Neemt horen en luistert)
Ja.... Wie zegt u? .... Neen, ik kan mevrouw onmogelijk ontvangen, uitgesloten. Vraagt u haar de volgende week of daaropvolgende week terug te komen.
(hangt op)
Waar was ik? Juist. Wilt u even opnemen? Aan dr. Laury, onzen litterairen medewerker.
(dicteert, zich met korte tusschenpoozen bedenkend)
Zeer geachte heer Laury. Het viel mij op, dat in uw laatste artikel over den roman van den boerenschrijver Kinkel.... Kinkel gespeld K.i.n.k.e.l.... uw alinea over het provinciale.... pro-vin-ciale.... van dit soort litteratuur wel wat al te kras was gesteld. Punt. Het spreekt vanzelf, dat u volkomen vrij bent in het vellen van een litterair oordeel, maar ten aanzien van
(bedenkt zich)

[p. 10]

van.... de algemeene leidende gezichtspunten die.... het politieke leven raken.... eh.... moet u zich niet mengen in aangelegenheden, die met de litteratuur als zoodanig niets uitstaande hebben.

(bedenkt zich)
Schrijft u liever: met de litteratuur als zoodanig in engeren zin, dat is duidelijker.
(dicteert weer)
Het spreekt vanzelf, dat.... neen, dat staat er al eens....
(telefoon. Luistert)
Wil die dame van den Vrouwen-Vredesbond mij absoluut vandaag nog spreken?.... Dringend?.... Hm.... Dan moet mevrouw tot mijn spijt een half uurtje wachten. Zegt u haar dat dan.
(hangt op)
Dus niet ‘het spreekt vanzelf’, maar ‘het ligt voor de hand’ of iets dergelijks. De rest kunt u zelf formuleeren, juffrouw Leroy. Nog iets van de onafhankelijkheid van het litteraire oordeel, iets anders dan aan het begin. En voegt u er dan nog aan toe: Wij mogen er zeker wel staat op maken, dat u voortaan met deze overwegingen onzerzijds rekening zult houden. Hoogachtend enzoovoort. Dat is dan voor ditmaal werkelijk alles.... A propos, juffrouw Leroy, u leest toch de nieuwste romans, niet waar? Hebt u dat boek van Kinkel gelezen?

Mary:

Ik heb er wel van gehoord, mijnheer Muller. Ik heb gehoord, dat het precies een jongensboek moet zijn, zooiets als Karl May.

Muller:

O, ja? Ik heb helaas geen tijd om romans te lezen. U zult wel gelijk hebben, maar dat doet er verder ook niet toe. U kunt nu wel gaan.... Wilt u even mijnheer Kemp van Buitenland vragen dadelijk bij mij te komen?

Mary:

Ik zal er voor zorgen, mijnheer Muller.

(af, deur rechts)
[p. 11]

Tweede tooneel

Muller. Later Typograaf.
Muller
(zoekt in papieren op bureau. Neemt stuk op en begint te lezen. Er wordt geklopt. Een typograaf, deur links, op met proeven, die hij naast Muller neerlegt):

Wat is dat?

Typograaf:

Binnenland, mijnheer. Hoofdartikel van mijnheer Brown voor morgenavond.

Muller:

Goed. Breng nog even een proef van het Zondagmorgenartikel van den professor. Dat is toch al gezet?

Typ.:

Ik geloof van wel, mijnheer.

Muller:

Zeg anders, dat ze het dadelijk afzetten. Ik moet het binnen een half uur in proef hebben.

Typ.:

Ja, mijnheer.

(af deur links)
Muller
(neemt gebrachte proeven op en leest ze vluchtig door. Nervositeit bij bepaalde passages. Vloekt eenmaal binnensmonds. Legt proeven weer neer en begint heen en weer te loopen. Mompelend):

Dat kan zoo niet.... Dat is te gek.

(Er wordt geklopt)
Binnen!

Derde tooneel

Muller, Kemp. Later Typograaf.
Kemp
(op deur links, blijft daar staan):

U had naar mij gevraagd, mijnheer Muller?

Muller:

Ja. Gaat u even zitten. U hebt wel een oogenblik?

Kemp
(neemt stoel, onderdanig):

Natuurlijk, mijnheer Muller, natuurlijk. Het is wel vrij druk, maar de hoofdredacteur gaat toch voor, niet waar?

(onder gesprek voortdurend onaangename cliché-glimlach)
Muller:

Kijk eens Kemp. Je bent hier al over de

[p. 12]

twintig jaren en je weet dus welken koers wij hier altijd gevolgd hebben. Wij hebben nooit onder stoelen of banken gestoken, dat wij de Volkenbondsgedachte en het vrije verkeer tusschen de staten onderling voorstaan. Dat is op zichzelf ook volkomen juist en van die basis zullen wij ook in geen geval afstappen.

(zoekt een paar proeven, neemt die op)
In je artikel voor het avondblad over de internationale betrekkingen komt dat ook bijzonder duidelijk uit.

(wacht, eenigszins nerveus)
Kemp:

Hebt u misschien.... eenig bezwaar tegen de formuleering, mijnheer Muller?

Muller:

Kijk eens, Kemp. Bezwaren tegen de formuleering is niet precies het woord. Je hebt in die twintig jaar waarachtig wel schrijven geleerd. Ik zie je nog als volontair hier aankomen, Kemp!

Kemp
(glimlachend, ruikt iets):

In twintig jaar beleef je heel wat als journalist, mijnheer Muller!

Muller:

Van bezwaren tegen de formuleering is dus eigenlijk geen sprake, Kemp. Je moet je goed realiseeren, dat het om een paar belangrijke dingen gaat. Er verandert een en ander in de wereld. Hoe voortreffelijk het internationalisme ook is.... hoe zal ik het zeggen.... als idee, als levensbeschouwing.... het lijkt mij niet te ontkennen, dat wij tegenwoordig met die verzoening tusschen de volkeren zoo in het algemeen niet ver meer komen.... Wij als individuen kunnen dat betreuren, en het spreekt vanzelf, dàt wij het betreuren, maar daarmee heeft een krant geen.... geen algemeene leidende politieke principes, geen werkelijk bindende gezichtspunten. Er moet tenslotte leiding van ons uitgaan; dat staat voorop. En daarom zullen wij langzamerhand meer rekening moeten gaan houden met de realiteit, die ons voorbijschiet, als wij niet.... enfin, je begrijpt me.

[p. 13]
Kemp:

Natuurlijk, mijnheer Muller. Dat is dan een kwestie van tact, als ik het zoo eens zeggen mag.

Muller:

Vooropgesteld blijft dus, dat de vrije meening van den redacteur als zoodanig volkomen wordt gerespecteerd. Maar een vrije meening is nog niet hetzelfde als anarchie. De krant als zoodanig moet.... hoe zal ik het zeggen.... domineeren over de afzonderlijke meeningen, een synthese geven.

(eenigszins pathetisch)
En wij willen ons onze leidende positie niet laten ontgaan, daarop komt het tenslotte neer.

Kemp
(begrijpend, glimlachend):

Dus uw bedoeling is?

Muller:

Wij moeten ons geleidelijk meer aan de realiteit van het politieke leven aanpassen, om niet buiten dat politieke leven te geraken. Het nationale beginsel moet sterker tot uitdrukking komen. De nadruk moet veel meer vallen op het eigen volkskarakter, op datgene wat ons onderscheidt van andere volken.

(haastig aanvullend)
Wij blijven daarbij de internationale gedachte in laatste instantie trouw, dat behoef ik wel niet afzonderlijk te zeggen. Ik geloof zelfs, Kemp, dat wij op deze manier meer doen voor de werkelijke volkerenverzoening dan vroeger het geval kon zijn. Wij veranderen niet van doel, wij veranderen alleen onze taktiek.

Kemp:

Ja, ja zeker. Misschien wilt u mij even de proef geven?

(Muller geeft hem de papieren. Kemp leest, streept hier en daar iets aan met potlood, mompelend)
Juist.... juist....
(tot Muller)
De passage over de legers dus omwerken?

Muller:

Bijvoorbeeld. Er is trouwens nieuw statistisch materiaal, dat bewijst, hoe voorzichtig wij moeten zijn met al te eenzijdige propaganda voor algemeene ontwapening. Dat is je waarschijnlijk ook bekend. Wij

[p. 14]

hebben wat al te veel in die richting overdreven, Kemp! Met de beste bedoelingen natuurlijk, maar....

Kemp
(die over de proef gebogen is en de vorige woorden nauwelijks gehoord schijnt te hebben):

En iets meer zeggen over de verspilling van geld te Genève?

Muller:

Goed, maar wees daarin tactisch. Wij hebben ook rekening te houden met onze lezers. Het moet hun duidelijk worden, waarom wij het noodig achten den koers te wijzigen; en het publiek is hardleersch, Kemp, denk daaraan. Wij hebben het altijd opgevoed in het geloof aan Genève, wij moeten het nu verder opvoeden, zoodat het geleidelijk aan gaat begrijpen, wat wij met onze meer nationale richting bedoelen. Je begrijpt me?

Kemp
(nog steeds over proef gebogen, aanstrepend):

Volkomen, mijnheer Muller.

(neemt proef op)
Het slot wordt totaal anders, mijnheer Muller. Kan ik de proef meenemen?

Muller:

Natuurlijk.

Kemp:

Dan laat ik straks nog een gewijzigde proef brengen, voor het avondblad wordt opgemaakt.

Muller:

Uitstekend, Kemp. Ik ben zeer tevreden over je snelle begrip van de quaestie waarom het gaat. Ik geloof, dit was voorloopig alles wat ik met je te bespreken had.

(Er wordt geklopt. Typograaf met proeven op, die hij naast Muller op bureau legt)
Typograaf:

De proeven van den professor, mijnheer.

Muller:

Ah!

(neemt de proeven op, leest ze snel en nerveus door. Typograaf af. Muller mompelend onder het lezen)
‘Een partij, die tegelijk het Rijk van Christus is.... Geen politiek Christendom, maar een Christelijk beginsel, dat de valsche leiders omver-

[p. 15]

blaast...’ (barst uit) Maar verdomd nog aan toe, dat gaat zoo niet langer, dat wordt compromittant!

Kemp

(is opgestaan, glimlachend in afwachting)
Muller
(opgewonden):

Ik kan dat zoo niet langer plaatsen! Hij wordt volkomen seniel! Het was al lang op het kantje af, maar dit wordt waarachtig gevaarlijk!

(tot Kemp)
Wat zeg je van deze passage in het Zondagsartikel van den professor?
(leest)
‘Het lijdt geen twijfel, of thans is het oogenblik gekomen, waarop alle gezindten de handen ineen moeten slaan en vergeten, dat zij Duitschers en Engelschen zijn. Het rijk van Christus zal niet komen, eer de Rede over de grenzen en nationale bekrompenheden, overblijfselen van een onverlicht tijdvak, heeft getriomfeerd. Wij zoeken leiding, ja; maar het is de leiding van den Eene, die van ons verlangt, dat wij onzen volksaard geringer achten dan den stralenden eeretitel Mensch.’
(tot Kemp)
Dat is onze professor, Kemp, dien wij aangehouden hebben om onschadelijke Zondagspreeken te schrijven voor onze dames! Na zijn twee-en-tachtigsten verjaardag gaat hij in de politiek, godbetert!

Kemp
(a.v.):

Het komt mij voor, mijnheer Muller, dat professor Ritzel op zijn ouden dag zijn versleten ideeën over de Fransche revolutie nog eens extra gaat verwarren met het geloof uit zijn kindertijd.

Muller:

Op geloof heb ik niets tegen; ik respecteer dat in iedereen, of hij nu jong of oud is, Kemp! Maar dat dilettantisme van idealisten, die aan politiek gaan doen, is voor een krant een onmogelijk iets; het idealisme op zijn plaats, èn de politiek op zijn plaats! Wij kunnen dit niet langer tolereeren. Ik verzeker je, dat ik den professor allang zijn congé had gegeven.... op de beleefdste manier natuurlijk, met een huldiging of iets dergelijks.... als hij niet zoo populair was bij de dames!

[p. 16]
Kemp:

Er zal toch wel een remplaçant voor hem te vinden zijn, mijnheer Muller?

Muller:

Natuurlijk!.... dat wil zeggen: den toon van den professor, zooals hij in zijn goeden tijd was, treft niemand. Het is of de duivel er mee speelt, dat hij, juist op dit moment, aan die vervloekte godsdienstige politiek gaat doen. Zooals hij was: vrij-religieus, verdraagzaam, voor vrede door recht, maar zonder eenige dwaze overdrijving, was hij precies goed en had hij ook bij onzen nieuwen koers prachtig mee kunnen gaan. Maar dit is al te gek....

(kijkt naar de klok)
Ik behoef je verder niet op te houden, Kemp! Deze dingen over Ritzel natuurlijk in strikt vertrouwen! Je bezorgt me dus nog even de proef. En wil je even aanloopen op Binnenland bij Brown en hem vragen bij mij te komen?

Kemp:

Uitstekend, mijnheer Muller.

(naar deur links, draait zich daar om)
Ik zou u, in verband met het zooeven besprokene nog willen voorstellen om het artikel over de relletjes tusschen Duitschers en Russen op het internationaal landbouwkundig congres wat meer op den voorgrond te brengen. Het ligt op Financiën, maar ik kan er even over spreken.

Muller:

Dat laat ik gaarne aan je over, Kemp! Tot ziens.

(Kemp af deur links)

Vierde tooneel

Muller. Later Mary Leroy, Brown.
Muller
(neemt de proeven Binnenland op en leest er in, met nerveuze gebaren. Belt. Mary Leroy op deur rechts):

Is mevrouw Magnus van den Vrouwenbond er nog, of is zij weggegaan?

Mary:

Zij wilde per se wachten, mijnheer Muller.

Muller:

Merkwaardig uithoudingsvermogen. Wilt

[p. 17]

u dan nog even tegen mevrouw zeggen, dat zij nog een paar oogenblikken moet wachten? Ik kan haar niet te woord staan, eer ik met mijnheer Brown gesproken heb.

(op dit moment Brown op deur links)
Aha, mijnheer Brown, u komt juist op tijd. Hebt u een paar minuten voor mij? Gaat u even zitten.
(tot Mary)
Dus laat mevrouw Magnus nog wat op de mat staan.

(Brown neemt plaats op stoel Kemp)
Mary:

Zij zegt, dat zij een belangrijke mededeeling heeft.

Muller:

Dat zal zoo'n vaart wel niet loopen. Ik ken die vrouwspersonen van de vredesbeweging; zeker een nieuw adresje aan moeders, echtgenooten en verloofden.

(Mary af deur rechts)

Vijfde tooneel

Muller, Brown.
Muller:

Ziezoo, mijn waarde heer Brown. Ik stoor u niet in dringende werkzaamheden?

Brown:

Geenszins, mijnheer Muller.

Muller:

Prachtig.

(neemt proeven Binnenland op)
Kijk eens, mijnheer Brown, ik krijg hier zooeven van de zetterij uw artikel voor morgenavond over den stand van het parlementarisme in ons land. Mijn compliment over den stijl en over de samenvatting van de zaak. U is hier nu
(zoekt in zijn geheugen)
.... eh....

Brown:

Acht maanden.

Muller:

Acht maanden pas; ik zou het niet zeggen, want u formuleert als een geboren journalist.

Brown:

Bedoelt u dat als een compliment?

Muller
(lachend):

Daar hoor ik nog den ouden referendaris van het ministerie. Vindt u zichzelf eigenlijk nog te goed voor ons vak?

[p. 18]
Brown:

Neen, pardon, dat wilde ik allerminst zeggen, maar.... ik bedoel....

(verlegen)
Muller:

Ja ja, ik begrijp u volkomen, mijnheer Brown. U wilt uzelf niet gelijkstellen met den eersten den besten verslaggever van brandjes; daar hebt u groot gelijk in. Het is noch uw noch mijn taak uitsluitend na te vertellen wat er gebeurt in de wereld. Wij zijn er in de eerste plaats om leiding te geven, niet waar? Leiding: daardoor moet een krant zich voor alles kenmerken; daarover zijn wij het zeker wel eens.

Brown:

Natuurlijk.

Muller:

Om dan op uw artikel terug te komen. Ik bewonder uw formuleering, maar ik heb eenige bezwaren, dat zult u mij ten goede houden. Het gaat hier om een paar principieele dingen. U spreekt hier

(zoekt in de proef)
over de noodzakelijkheid van het parlementarisme en
(zoekt weer)
.... iets verder spreekt u over - het staat hier letterlijk zoo - de volstrekte verwerpelijkheid van alle dictatuur. In de laatste alinea hebt u het, over de dictatuur handelend, over ‘domheidsmacht’.... Ja, kijk eens, mijnheer Brown. Hoewel het wat sterk klinkt, hebt u in abstracto volkomen gelijk. In abstracto, wat betreft de idee, de levensbeschouwing. En onze krant heeft dan ook, zoolang zij bestaat, het parlementarisme en de individueele vrijheid verdedigd. Volkomen terecht. Een dictator in den zin van een Robespierre of een Porfirio Diaz hebben wij hier niet noodig. Zelfs lijkt mij. ook nu nog, het parlementarisme een uitnemende uitlaatklep voor de politieke hartstochten. Maar daarvan vind ik nu juist niets in uw artikel.

Brown:

Neemt u mij niet kwalijk, mijnheer Muller! Maar als wij het parlementarisme uitsluitend als veiligheidsklep zouden verdedigen, zouden wij ons practisch op een gematigd dictatoriaal standpunt plaatsen! Daar-

[p. 19]

in ligt eigenlijk een diepe verachting voor het parlement opgesloten!

Muller
(royaal):

U is nog jong, mijnheer Brown, en u hebt nog niet veel meegemaakt. Mag een oude rot u een advies geven? U moet eens wat meer letten op de realiteit, die verandert, onophoudelijk verandert, en wat minder op de abstracte principes! Daar komt het op aan! Wie in de huidige omstandigheden de democratie en de individueele vrijheid wil verdedigen, die moet begrijpen, dat alleen een sterke macht en een vaste hand deze onvervreemdbare rechten van den mensch kunnen beschermen. Als wij geen rekening houden met den tijd, houdt de tijd geen rekening met ons. Daarom moeten wij, veel meer dan vroeger, den nadruk leggen op de noodzakelijkheid van een sterken man, die boven het gepraat in de volksvertegenwoordiging staat.

Brown
(verbaasd):

Dus als ik u goed begrijp....

Muller:

Wij moeten onze tactiek veranderen om aan onze doelstelling te kunnen vasthouden, mijnheer Brown!

Brown:

Dat wil zeggen: wij moeten van richting veranderen en voortaan de dictatuur aanbevelen!

Muller:

Weer een fout van uw leeftijd, mijnheer Brown: u gebruikt veel te groote woorden! Het gaat niet om woorden, maar om de politieke realiteit! De vrije meening wordt in geen enkel opzicht geweld aangedaan, maar u moet begrijpen, dat een krant meer is dan een verzameling losse personen. En de dictatuur aanbevelen: wat een nonsens! In een geciviliseerd land als het onze is een dictator met guillotine en concentratiekampen een ondenkbaar iets; maar een sterke man, een leider is iets anders dan een dictator. Wat op dit oogenblik overal noodig is, is de sterke man, die de democratische rechten door zijn persoonlijkheid beschermt, die het

[p. 20]

nationale volkskarakter tegenover de algemeene verslapping weet in stand te houden, die ook zijn aandacht weer schenkt aan de landsverdediging....

Brown
(zeer verbaasd):

Landsverdediging? En onze campagne tegen de fortenplannen van generaal Latour dan?

Muller
(ietwat nerveus):

Ik erken, mijnheer Brown.... of liever, er bestaat ook nog zooiets als een verandering van politiek inzicht. Ik wil royaal toegeven, dat wij in die campagne te ver zijn gegaan, toen wij het belang van een gezond legersysteem voor het land vrijwel voorbijzagen.

(pathetisch)
Wij hebben verzuimd te erkennen, mijnheer Brown, dat de landsverdediging inhaerent is aan het volksbestaan, zeker in een tijdvak van nationale onrust. Het leger - natuurlijk een leger dat nooit voor aanvalsdoeleinden mag worden gebruikt - is eigenlijk de vertaling van het woord grens in volkskracht.
(nonchalant verdergaand)
Maar het leger is slechts een uitvloeisel van het geheel, mijnheer Brown; op den voorgrond staat de nationale eenheid, die zich op ieder gebied moet realiseeren.... juist om des te beter te kunnen dienen tot het bevorderen van de belangen der volken onderling!

Brown
(verbijsterd):

En hoe rijmt zich dat met Kemp's artikelenreeks over de internationale gedachte, mijnheer Muller?

Muller
(bits):

Ik geloof, dat mijnheer Kemp heel wat minder doctrinair is aangelegd dan u, en gemakkelijker aanvoelt, wat de wisselende stroomingen in de realiteit van een dagblad eischen.

Brown
(a.v.):

En de artikelen van Prof. Ritzel dan? Hoe in vredesnaam....

Muller
(koel):

Prof. Ritzel is een geval op zich zelf, mijnheer Brown. Maar bovendien ligt het niet op mijn weg om belangen, die alleen de hoofdredactie

[p. 21]

raken, met u die redacteur Binnenland zijt te bespreken.

Brown:

Dus, als ik goed begrijp....

Muller:

Ja, begrijpt u vooral goed, mijnheer Brown! U zult er verstandig aan doen voortaan rekening te houden met de algemeene leidende gezichtspunten, die door het verloop der dingen worden bepaald!

Brown
(zijn zelfbeheersching verliezend, springt op):

Dat noem ik beïnvloeding van de vrije meening en niets anders!

Muller:

Noemt u het zooals u het wilt! Ik hecht niet aan doctrinaire woorden, dat is één, en ik duld geen anarchie onder mijn redacteuren, dat is twee. Ik bepaal de houding van de krant, niet u!

Brown:

Bij mijn aanstelling is mij verzekerd, dat uw krant zich stelde op democratische en parlementaire basis. Ik heb op die verzekering vertrouwd, ik heb mijn positie als ambtenaar opgegeven, hoewel ik een gezin had, en nu....

(gedecideerd)
Ik kan niet anders schrijven dan zooals ik nu schrijf, mijnheer Muller.

Muller:

Op diezelfde democratische en zelfs parlementaire basis staan wij nog, alleen met andere tactische middelen; en als u de werkelijkheid onder oogen zoudt willen zien, zoudt u onzen nieuwen koers met geestdrift steunen.

(koel)
Overigens: ik heb er geen behoefte aan met u over het begrip ‘vrije meening’ te discussieeren. U weet: er staat u niets in den weg om heen te gaan.

(stilte)
Brown

(is gaan zitten. Er komt na zijn spontane uitbarsting plotseling weer iets schuws en verlegens over hem. Staart voor zich uit)
Muller
(weer royaal):

Mijnheer Brown, ik stel er prijs op, dat u mij niet verkeerd begrijpt. Ik dreig u niet met ontslag, ik leg er alleen den nadruk op, dat

[p. 22]

een goede samenwerking slechts mogelijk is bij eenig begrip uwerzijds van de politieke werkelijkheid, waarin u en ik, of wij willen of niet, nu eenmaal hebben te leven. Wij leven niet meer in den tijd van het gelukzalige laisser faire en het geloof in de wonderkracht van een parlement, dat moet u toch inzien. Ik heb oprechte en bijzondere waardeering voor uw helderen stijl en ik zou u zeer ongaarne missen. Alleen: met minder principes uit de stratosfeer en meer gevoel voor wat er op aarde gebeurt, zult u het verder brengen, ook in het belang van uw medemenschen. Of wilt u soms een Don Quichote zijn?

Brown:

Neen, zeker niet.

Muller:

Nu dan!

Brown
(plotseling oplevend):

Maar kunt u mij garandeeren, op uw eerewoord, dat de democratie en het parlementarisme de grondslag blijven van onze politiek? Dat de nieuwe tactiek geen verloochening beteekent van het beginsel? Als ik die overtuiging heb, als ik weet dat het hier slechts een noodzakelijk kwaad betreft, dan....

Muller
(opstaand):

Maar dat spreekt toch vanzelf, mijn beste mijnheer Brown! Ik kan er u mijn woord op geven, dat er aan ons doel: het welzijn en de vrijheid van het volk als zoodanig, niets is veranderd. U zult dat in uw artikelen zelfs met de meeste klem kunnen betoogen, u zult in het licht moeten stellen, dat onze roep om den sterken man en een weerbaar volk de logische voortzetting is van wat wij vroeger nastreefden, dat wij, zoodra de omstandigheden het toelaten, de democratie in haar vollen omvang en het recht van medezeggingschap van het gansche volk weer in al zijn consequenties zullen propageeren. Het beginsel blijft ons heilig; wij redden het beginsel juist, door de middelen aan te passen aan de

[p. 23]

tijdsomstandigheden. Het zal mij zeer aangenaam zijn, als u vooral déze dingen in uw beschouwingen steeds en steeds weer naar voren brengt.

Brown:

Alles bij elkaar genomen geldt het hier dus meer een vormquaestie....

Muller:

Zeker, mijnheer Brown, zeker! Beseft u dat vooral goed. Juist om de dictatuur tegen de democratie te vermijden, willen wij een sterk gezag in één hand voor de democratie, bevorderen! Juist om de usurpatie van de hooge militairen te voorkomen, streven wij naar een leger, dat op den volkswil zal berusten. Is u die formule duidelijk?

Brown:

Ja, maar hoe moet ik....

Muller:

Wat u doet is eenvoudig dit. U laat het beginsel van uw artikel voor morgenavond geheel onaangetast; u verandert echter den.... den bovenbouw van tactische argumenten, maar zóó, dat volkomen helder blijft, dat aan het beginsel daardoor niet wordt tekort gedaan. Onze lezers moeten dit in de eerste plaats goed beseffen; zij moeten begrijpen, dat wij niet te vergelijken zijn met het eerste het beste boulevardblad, maar doelbewust den strijd voor het beginsel in andere banen leiden. De toespelingen op het fortenplan behoeft u b.v. volstrekt niet op te geven; u laat alleen duidelijker uitkomen, dat onze strijd niet de forten zelf geldt, maar verouderde opvattingen óver die forten. U zult zien: het verzachten van een enkelen term, het anders verdeelen van licht en schaduw doet hier al wonderen, omdat aan den geest van uw beschouwingen niets behoeft te worden gewijzigd.

Brown:

Ik zal doen wat ik kan. Het is u dus werkelijk ernst, dat ik den sterken man niet behoef te verheerlijken als einddoel, of als religieus ideaal, of...

Muller:

Ja, ja en nogmaals ja, mijnheer Brown, dat is mij volkomen ernst.

(zakelijk)
En laat u mij

[p. 24]

morgen nog even een proef bezorgen van uw gewijzigd artikel.... Wat ik u nog zeggen wilde: u zult mij een bijzonder genoegen doen door even te blijven, terwijl ik mevrouw Magnus van den Vrouwen-Vredesbond te woord sta. Ik kan mij wel zoo ongeveer voorstellen, waar deze idealistische dame nu weer mee voor den dag zal komen; het betreft ongetwijfeld ook uw terrein. Juist dit soort vrouwen moeten wij, meer dan tot nog toe is gebeurd, op een afstand houden; in een vorig stadium waren zij ons vaak van eenig nut, in dit stadium compromitteeren zij ons beginsel meer dan dat zij het ondersteunen. U hebt toch nog een paar seconden?

(belt)
Brown:

O, zeker.

(even stilte)

Zesde tooneel

Muller, Brown, Mary Leroy. Later Mevrouw Magnus.
(Mary op)
Muller:

Wilt u mevrouw Magnus verzoeken?

Mary:

Ja, mijnheer Muller.

(af deur links)
(Telefoon)
Muller
(aan het apparaat):

Muller, ja.... O, Peters!.... Ja.... ja, ik ben juist in conferentie. Maar kun je over een minuut of tien misschien even hier komen? Ja?.... Uitstekend,

(hangt op. Oogenblik stilte. Mevr. Magnus wordt door Mary binnengelaten, die zelf weer verdwijnt door deur rechts. Muller gaat haar tegemoet. Brown staat op; begroeting)
Mevrouw Magnus, blij u te zien. U neemt mij niet kwalijk, dat ik u even moest laten wachten? U kent, meen ik, nog niet persoonlijk onzen redacteur Binnenland, mijnheer Brown?

[p. 25]
Mevr. M.:

Neen, alleen uit schriftelijke gedachtenwisseling.

Muller:

Mijnheer Brown. Mevrouw Magnus. Gaat u zitten, mevrouw Magnus.

(allen gaan zitten)
Waarmee kan ik u van dienst zijn, mevrouw Magnus? Ik hoop, dat uzelf en ook uw vereeniging welvarend is?

Mevr. M.:

Dank u, mijnheer Muller. Wij nemen toe in getal en in kracht eveneens, geloof ik.

Muller:

Dat is verheugend nieuws, mevrouw, bijzonder verheugend.

Mevr. M.:

Ik mag wel zeggen, mede dank zij uw blad, mijnheer Muller. Het is voor ons zoo heel erg prettig, dat wij in onzen strijd voor vrede en gerechtigheid op aarde zulk een steun vinden in uw redactie. Uw artikelen vind ik altijd zeer belangrijk, mijnheer Brown; zoo gedocumenteerd en op de hoogte, en nooit laag bij den grond.

Brown
(verlegen):

Dank u, mevrouw. Ik doe mijn best steeds de kern van een quaestie te zien en de bijzaken terzijde te laten. Als mij dat gelukt is....

Muller:

En wat is uw wensch, mevrouw?

Mevr. M.:

Onze Vrouwenbond organiseert over eenige weken in de stad een groote betooging, met ontplooide vaandels, voor de verzoening der volkeren en tegen de schande van den oorlog. Aan deze betooging is verbonden....

Muller:

Neemt u mij niet kwalijk, dat ik u één oogenblik onderbreek. Is er een speciale aanleiding voor het houden van die betooging?

Mevr. M.:

Neen, geen bijzondere aanleiding. Wij demonstreeren voor de vrouw-en-moeder, die in den oorlog....

Muller:

Ja juist, ik begrijp u. Gaat u voort.

Mevr. M.:

Wij wilden aan deze betooging een grooten naam verbinden. En nu hadden wij gedacht

[p. 26]

om uw medewerker prof. Ritzel uit te noodigen een korte toespraak te houden.

Muller:

Prof. Ritzel? Maar hij is over de 80 jaar, mevrouw!

Mevr. M.:

Het behoeft geen groote rede te zijn, mijnheer Muller. U weet, welke reputatie hij geniet in onze kringen, hoe druk zijn Zondagsartikelen door onze vrouwen gelezen worden. En vooral in den laatsten tijd komt er zulk een innig idealistische, door en door overtuigde toon in zijn beschouwingen.

(zoekt in haar actentasch, haalt er een krant uit)
In dit artikel van verleden Zondag zegt hij het zoo mooi en duidelijk: ‘Het ware Christendom is niet bij de machthebbers, die den haat tusschen de volkeren aanwakkeren; moederlijke liefde moet zich aan verheven redelijkheid paren om een betere toekomst voor de wereld te scheppen, waarin het Evangelie in de daad wordt omgezet.’ U begrijpt, zulke uitlatingen slaan bij onze vrouwen in; prof. Ritzel is voor ons meer dan een naam, hij is een symbool geworden.

Muller:

Juist, mevrouw. En daarom zoudt u prof. Ritzel willen uitnoodigen....

Mevr. M.:

....om onze betooging met zijn tegenwoordigheid te vereeren en een enkel woord tot onze vrouwen te spreken. En wij hadden gedacht dat hij dan misschien vooraf iets.... een klein artikeltje maar.... in uw blad zou kunnen schrijven óver deze betooging en haar bedoelingen.

Muller:

Mevrouw Magnus, laat ik mogen beginnen met u te verklaren, dat ik uw intenties zeer op prijs stel, evenals het vertrouwen in ons blad gesteld. Maar ik betwijfel, of ik aan uw verlangens kan voldoen. Natuurlijk is het aannemen of afslaan van uw invitatie een zaak, die prof. Ritzel als particulier betreft. Wij zullen natuurlijk ook zeer gaarne objectief

[p. 27]

nota nemen van uw betooging, dat spreekt vanzelf, niet waar, mijnheer Brown?

Brown:

Natuurlijk mevrouw, het ligt geheel in de lijn van onze politiek.

Muller:

Maar u zult zelf ook wel inzien, mevrouw, dat het voor ons niet mogelijk is openbaar propaganda te maken voor één bepaalde strooming in de vredesbeweging, die zeer bepaalde bedoelingen heeft. Wij, als de krant, hebben een zekere objectiviteit te bewaren, juist in een zoo precaire aangelegenheid als de vrede er een is.

Mevr. M.:

Hoe bedoelt u? U weet, dat wij politiek geheel neutraal zijn en niets te maken hebben met socialistische of communistische actie. De vrede is toch een aangelegenheid van alle menschen, die zich verzetten tegen zoo iets afschuwelijks als een oorlog?

Muller:

In abstracto gesproken is dat volkomen juist. Maar de middelen om den vrede te bevorderen zijn niet dezelfde bij alle menschen en onze objectiviteit eischt, dat....

Mevr. M.:

En de artikelen van prof. Ritzel dan, mijnheer Muller?

Muller:

Ik schat prof. Ritzel hoog als medewerker en ik respecteer zijn meening, zooals ik ieders meening volkomen respecteer: maar u moet niet vergeten, dat de krant zich, bij alle sympathie, niet met prof. Ritzel kan vereenzelvigen. En als u zegt geheel onpolitiek te zijn, dan twijfel ik geenszins aan uw oprechtheid; alleen.... wij willen zelfs toespelingen vermijden op verzonnen relaties tusschen anti-nationale elementen en ons blad.

Mevr. M.:

Maar prof. Ritzel zegt toch in dit artikel....

(telefoon)
Muller:

Excuseert u mij even!

(aan den horen)
Ja?.... Peters.... Ik ben binnen een paar minuten

[p. 28]

tot je dispositie, deze conferentie is onmiddellijk afgeloopen

(hangt op)
Mevrouw Magnus, het spijt mij, dat ik u moet teleurstellen, maar ik kan onder geen beding openlijk meewerken aan de propaganda voor uw betooging. U moet begrijpen, dat wij voor den vrede op een geheel andere wijze moeten werken dan u.

Mevr. M.:

Dan zal ik u niet langer ophouden.

(staat op, Muller en Brown id.)
Muller:

Nogmaals, het spreekt vanzelf, dat er in onze kolommen een gedetailleerd verslag verschijnt van uw meeting. Ook in de toekomst kunt u op onze belangstelling rekenen.

(belt)
Dat ik niets meer voor u kan doen, doet mij oprecht leed.
(Mary op deur rechts)
Wilt u mevrouw even uitlaten?

Mevr. M.:

Het spijt mij, dat ik mij vergist heb.

(na afscheidnemen met Mary deur links af)

Zevende tooneel

Muller, Brown.
Muller
(heen en weer loopend, tot Brown, die blijft staan):

Ziezoo, mijnheer Brown. Daar hebt u de levende realiteit van het abstracte pacifisme; mevrouw Magnus als vredesduif, die door een paar fraaie woorden het vraagstuk van oorlog en vrede meent te kunnen oplossen. Een bespottelijke comedie, als het niet zoo zielig was! Betoogingen, lezingen, vaandels en nog eens betoogingen, lezingen, vaandels. En dat soort huisvrouwen-idealisme zouden wij de hand boven het hoofd houden? Onzinnig. Als deze dame niet een persoon van invloed was onder een groote groep van onze abonné's, dan had ik haar nog duidelijker gezegd waar het op stond.

Brown:

Maar u kunt zich toch voorstellen, dat de artikelen van prof. Ritzel....

[p. 29]
Muller
(opgewonden):

Zwijgt u alstublieft over dien prof. Ritzel! Die man is een nagel aan mijn doodkist. U ziet nu in ieder geval duidelijker dan ooit waar uw taak ligt: dezen menschen moet aan het verstand worden gebracht, dat men trouw kan zijn aan een beginsel en toch rekening houden met de realiteit van het leven!

Brown

(staart zwijgend voor zich uit)

Achtste tooneel

Muller, Brown, Peters.
Peters
(na klop dadelijk op, deur links, proeven in de hand; men voelt, dat hij hier thuis is):

Morgen heeren. Is het stuk conferentie weg? Ik zou je graag even onder vier oogen willen spreken, Muller.

(Brown gaat naar deur links)
Muller
(tot Brown):

Denkt u er dus nog aan mij even de gewijzigde proef te laten brengen.

Brown:

Zeker, mijnheer Muller. Goedenmorgen, heeren.

(af deur links)

Negende tooneel

Muller, Peters.
Peters:

Wat is dat voor een kerel, die Brown? Deugt hij voor zijn vak of had hij op zijn ministerie moeten blijven?

(gaat zitten)
Muller:

Hij is een uitstekend stylist.

(gaat zitten)
Heeft wat last van prinzipienreiterei, maar is een bijzonder bruikbare kracht.

Peters:

Hm, zijn gezicht bevalt me niet erg. Een beetje teringachtig. Maar wat ik zeggen wilde, Muller: heb je dat stuk gelezen?

(wijst op meegebrachte proef)
[p. 30]
Muller
(gefroisseerd):

Welk stuk?

Peters:

Het artikel voor a.s. Zondag van prof. Ritzel. Ik vond het in proef op de zetterij. Wat zeg je me daarvan!

Muller:

Wat ik er van zeg? Over den stijl? Of de probleemstelling? Of....

Peters:

Dat kan me allemaal weinig verdommen. Wat ik weten wil, is, of je dat stuk zoo denkt te plaatsen!

Muller:

Dat lijkt me een aangelegenheid van de redactie, Peters.

Peters:

Zoo, noem jij dat een aangelegenheid van de redactie! Ik noem het een aangelegenheid van de krant, en de krant gaat bij mij voor de redactie. Als het er op aankomt, is er geen redactie, dan is er alleen maar een krant, die op de been moet blijven. Dat weet je precies even goed als ik. Bij den nieuwen koers is dit artikel onbruikbaar, absoluut onbruikbaar.

Muller
(bedwongen nerveus):

Ik zou je willen verzoeken de verhouding tusschen redactie en directie, waar wij nu al wel honderd maal over gedisputeerd hebben, te laten rusten. Het leidt tot niets en ik blijf erbij, dat het mijn zaak is, of ik het stuk plaats of niet. Wat natuurlijk niet wil zeggen, dat ik niet bereid ben dit incidenteele geval met je te bespreken. Ik zou je alleen nog eens dringend willen vragen om daarbij in het oog te houden, dat het hier gaat om een zuiver redactioneele quaestie.

Peters:

Met genoegen, Muller, met genoegen, als je dat per se wilt. De principes komen er voor mij minder op aan dan voor jou; het gaat bij mij om de realiteit van de dingen, en de krant is voor mij de realiteit. Mag ik, als directeur, je dan vragen, wat de meening van de redactie is over het Zondagsartikel van prof. Ritzel?

[p. 31]
Muller:

Dat het in dezen vorm niet kan worden opgenomen.

Peters:

Heel goed, daarover zijn redactie en directie het dus volmaakt eens. En wat verder?

Muller:

Ik zal prof. Ritzel verzoeken het artikel zoodanig om te werken, dat de aanstootelijke passages komen te vervallen.

Peters:

Zoo? Mag ik dan aan de hoofdredactie nog eens een advies geven? Van dat omwerken komt geen bliksem terecht. En dan: er is maar één middel om dat gezemel te laten ophouden: den ouden heer er definitief uit te zetten! Dat gaat nu al maanden zoo, en door den nieuwen koers is er niets veranderd, integendeel; de professor wordt iedere week hemelscher, d.w.z. volgens mijn bescheiden meening: communistischer.

Muller:

Het lijkt me, dat wat prof. Ritzel schrijft, met communisme niets gemeen heeft.

Peters:

Ik val niet over een woord. Onder communisme versta ik alles wat tegen onzen nieuwen koers ingaat.

Muller:

Dat is dan niet volgens het beschaafde spraakgebruik.

Peters:

Zoo; wel, dat doet me machtig veel pleizier. Maar de hoofdzaak is, dat wij elkaar goed begrijpen. Van lapmiddelen houd ik niet. Als de heeren redacteuren en medewerkers niet goedschiks willen inzien, wat de nieuwe koers te beteekenen heeft, dan moeten ze het maar aan hun huid ondervinden. En nu we het er toch over hebben: het is niet alleen die oude Ritzel, waar ik over spreek. Er zijn hier op de redactie meer menschen, die saboteeren.

Muller
(opspringend):

Ik verzoek je die uitdrukking over de redactie terug te nemen, en wel onmiddellijk!

[p. 32]
Peters:

Voor mijn part. Ik wil niemand beleedigen. Maar het lijkt me, dat er wel middelen zijn om het proces wat te verhaasten. Wat duivel, die kerels hebben toch geen tien jaar noodig om te weten wat ze moeten schrijven!

Muller
(opgewonden):

En ìk verzeker je, dat, zoolang ik hier de leiding heb, de nieuwe koers niet zal worden opgedrongen met plebejersmiddelen!

Peters
(spottend):

Goed, goed, dat is dan weer een aangelegenheid van de redactie. Ik zeg je alleen nog eens duidelijk, dat zoowel jij als ik rekening hebben te houden met die transactie in de aandeelen.

Muller:

Die transactie gaat de redactie niet aan.... althans niet direct. Direct verband tusschen een transactie in aandeelen en den inhoud van de krant heeft er nooit bestaan en zal er nooit bestaan!

Peters:

Ook goed: dan is het verband dus indirect. Als zakenman kan ik me met dat gevezel niet ophouden. Jij weet precies evengoed als ik, dat de krant, die jij volschrijft en die ik verkoop, na de transactie zich niet meer kan permitteeren om communistische en hemelsche stukken als die van prof. Ritzel op te nemen. Ik wil je graag klaren wijn schenken, Muller: er is van zekere zijde mijn aandacht op gevestigd, dat de nieuwe koers niet snel genoeg werd doorgevoerd en dat, als de heeren redacteuren geen eieren voor hun geld kiezen, er wel eens een groote schoonmaak zou kunnen volgen. Dat zeg ìk niet, dat zegt.... de transactie.

Muller
(tusschen de tanden):

Zoo!

Peters
(royaal):

Wij zitten in hetzelfde schuitje, Muller. Zaken zijn zaken.

Muller
(a.v.):

En met die transactie zitten wij dus vast aan wat.... de transactie belieft te dicteeren....

(tot Peters)
En de lezers dan? Dacht je, dat

[p. 33]

die den nieuwen koers zouden slikken, als hun zonder overgang en zonder tact wordt opgedrongen, dat alles wat hun tot nog toe is aangeprezen: de democratie, het internationalisme, het parlementarisme, goed zijn voor den voddenkoopman?

Peters:

De lezers slikken alles, wat hun door handige redacteuren wordt voorgezet. Op handigheid komt het aan. De quaestie is, Muller, ik zeg het je in gemoede: jij ziet het krantenbedrijf nog veel te idealistisch. Een krant is een winkel, die kopij verkoopt; en nu wij met ander kapitaal werken dan vroeger....

Muller:

....nu moeten de heeren redacteuren in plaats van democratie dictatuur verkoopen. Een schitterende theorie!.... Ik zal je één ding zeggen, Peters. Ik heb je eenigen tijd geleden al meegedeeld, dat ik den nieuwen koers zou aanvaarden, voorzoover ik die met mijn gewijzigde politieke beginselen kan verantwoorden. Ik wil heel ver gaan, omdat ik mij ervan bewust ben, dat de politieke realiteit evolueert in de richting van het sterk geconcentreerde nationale, van het sterke gezag, van de groote weerbaarheid van ieder volk afzonderlijk. Dat is idealisme, goed, maar dat is realisme tegelijk; ik zweef niet ergens boven de aarde, daarom noem ik mij een realist; maar ik ben niet de slaaf van een transactie. Ik zal dien nieuwen koers doorvoeren met de middelen, die ik oirbaar acht.

(pathetisch)
En als dat niet mogelijk zou zijn, zou ik moeten heengaan.

Peters:

Als het dan maar niet te lang duurt, dat doorvoeren, heb ik daar geen bezwaar tegen. Maar wij zouden er goed aan doen voor alles den ouden Ritzel aan den dijk te zetten. Piëteit is heel mooi, maar als iemand twee en tachtig geworden is, wordt het toch tijd er mee op te houden.

Muller:

Je spreekt van piëteit, maar je vergeet de

[p. 34]

populariteit! Ik garandeer je, dat het heengaan van Ritzel je abonné's zal kosten. Wat hij tegenwoordig over verbroedering en vrede schrijft, wordt in sommige kringen gevreten.

Peters:

Maar mijn goede man, volgens die redeneering zouden wij met Ritzel opgescheept zitten tot hij honderd is! Hij is toch niet onvervangbaar! Ik heb daarover mijn gedachen trouwens al eens laten gaan. Permitteert de redactie, dat de directie haar meening zegt?

Muller:

Ga je gang.

Peters:

In de eerste plaats krijgt Ritzel zijn congé met een huldiging in intiemen kring. In de tweede plaats moet het idealistische geleuter worden voortgezet, omdat een deel van ons publiek dat nu eenmaal wil. Als Ritzel heengaat wegens zijn hoogen leeftijd en er komt een nieuwe man van dat soort, maar iemand die het niet in zijn hoofd kan halen om aan practische politiek te gaan doen, dan denkt geen abonné eraan om weg te loopen. Ook bij den nieuwen koers moeten de vrede en de gerechtigheid en dergelijke dingen van tijd tot tijd worden opgehemeld; er is geen krant die buiten een behoorlijk woordje over den vrede kan; maar mijn opinie is, dat die stukken geschreven moeten worden door een artiest, een dichter of een ander kunstenaar. Zoo iemand beschouwt de wereld van een hoog standpunt; hij staat boven de belangen en bemoeit er zich dus ook vanzelf niet mee. Wat zeg je daarvan?

Muller:

Om je de waarheid te zeggen, Peters: dat idee lijkt mij niet slecht. Want dat het Ritzel absoluut aan de noodige objectiviteit is gaan ontbreken, daarover zijn we het volmaakt eens.

(peinzend)
Maar wie.... maar wie....
(plotseling levendig)
Wacht eens, een trouvaille. Juffrouw Leroy!

[p. 35]
Peters:

Wat juffrouw Leroy? Moet je secretaresse....

Muller:

Je weet toch, wie de vriend is van juffrouw Leroy?

Peters:

Neen. Dat zijn blijkbaar redactioneele aangelegenheden.

Muller:

Inderdaad. De vriend van juffrouw Leroy is Pankow, onze nachtredacteur.

Peters:

Zoo, Pankow en Leroy! Dat wist ik niet. Maar wat moet Pankow....

Muller:

Als je beter op de hoogte was van wat jij de ‘winkel’ belieft te noemen, Peters, dan had jij zelf me deze tip kunnen geven. Laat ik je dan van redactiewege mogen zeggen, dat die Pankow twee bundels en een roman heeft uitgegeven; hij is wat je noemt een opkomende beroemdheid. Wist je dat ook niet?

Peters:

Neen, daar heb ik nog niet van gehoord. Maar waarom zou dr. Laury niet in aanmerking komen?

Muller:

Laury deugt daar niet voor. Hij is niet meer opkomend, hij is al beroemd, hij laat zich niet meer leiden. Bovendien: hij is onze litteraire criticus en te veel macht in één hand van ondergeschikten is verkeerd.

Peters:

En hoe weet je, dat Pankow zich wèl zal laten leiden?

Muller:

Juffrouw Leroy!

Peters:

Ah zoo!

Muller:

Ik ken juffrouw Leroy. Zij is een bruikbaar meisje, intelligent en dan nog zooiets als een liefhebbende vrouw. Zij wil met hem trouwen.

Peters:

Je bent toch niet zóó idealistisch als ik dacht, Muller! Mijn compliment.

Muller:

Ik zie niet in wat dat met idealisme te maken heeft. Pankow krijgt, zooals iedere redacteur

[p. 36]

aan ons blad - daarvoor zal ik zorgen - het recht zijn meening te zeggen. Het gaat er alleen om hem.... op de hoogte te brengen van den nieuwen koers, hem duidelijk te laten beseffen, dat individueele vrijheid niet hetzelfde is als anarchie.

Peters:

Hm.. Heeft Pankow in zijn boeken geen communistische ideeën verkondigd?

Muller:

Welneen. Liefdesverzen, geloof ik, en een roman over liefde in het Romeinsche rijk.

Peters:

Uitstekend. Dan zouden we hem eens moeten polsen. Hij zou zoo spoedig mogelijk moeten beginnen met zijn artikelen, desnoods Zondag al, want dat stuk van Ritzel plaats ik niet.

Muller
(weer gefroisseerd):

Ik verzoek je die zaak verder aan mijn competentie over te laten, Peters.

Peters:

Zooals je wilt, zooals je wilt. Kunnen we dien jongen man vandaag nog te pakken krijgen? Dat zou het allerbeste zijn.

(kijkt op zijn horloge)
Hij zal nu wel langzamerhand uit zijn nest zijn gekropen, denk ik.

Muller:

Ik zal hem onmiddellijk laten telefoneeren.

(belt)
Maar het staat dus vast, Peters: deze zaak wordt door mij behandeld en door niemand anders.

Peters

(maakt een gebaar van ‘ga je gang’)

Tiende tooneel

Muller, Peters, Mary Leroy.
Mary
(op bij deur rechts):

Hebt u mij noodig, mijnheer Muller?

Muller:

Ja, juffrouw Leroy. Luistert u eens even. U.... kent mijnheer Pankow, onzen nachtredacteur, niet waar?

Mary
(verlegen):

Mijnheer Pankow? .. Ja, ik ken hem wel, ik....

[p. 37]
Muller:

Uitstekend. Zoudt u hem even thuis willen opbellen en hem vragen of hij onmiddellijk hierheen kan komen. Ik moet een gewichtige bespreking met hem hebben.

Mary:

Goed, mijnheer Muller, ik zal dadelijk telefoneeren.

(wil gaan)
Muller:

Komt u, als u met hem gesproken hebt, nog even hier. Mijnheer Peters en ik zouden u nog iets willen vragen, iets.... dat u zeker zal interesseeren.

Mary:

Ja, mijnheer Muller.

(af deur rechts)

Elfde tooneel

Muller, Peters.
Muller:

Ziezoo, Peters; hoe meer ik over mijn idee nadenk, hoe beter het me lijkt. Wij lanceeren Pankow, den jongen, talentvollen schrijver. Wij doen een gooi naar de jeugd. Omdat Pankow liefdesverzen heeft geschreven, hebben we de vrouwen vanzelf. En de mannen.. enfin, die lezen toch alleen de andere rubrieken. Een naam als die van Pankow geeft ons cultureel prestige. Kortom, die man is precies, wat wij op deze plaats noodig hebben: een kunstenaar, een jongere...

Peters:

Ik zou toch eerst nog wel eens positief uit zijn eigen mond willen hooren, dat hij geen communistische opvattingen heeft. Verder kan hij voor mijn part schrijven wat hij wil. Maar één ding: geen politiek meer in die stukken!

Muller:

Dat kun je aan mij overlaten. Alles hangt er van af, hoe hij wordt ingewijd. Dat is zuiver een kwestie van tact. Je kunt mij gerust gelooven: een dichter als Pankow beschouwt de politiek als iets verre beneden zijn waardigheid. Hij heeft mij meermalen gezegd, dat hij van politiek zelfs niets wenschte te weten, en dat hij daarom maar het liefst in den nacht

[p. 38]

bleef om berichten en stukken van anderen af te geven.

Peters:

Hm, een rare kerel moet dat zijn. Dus voor een carrière voelt hij ook niets?

Muller:

Voor een politieke carrière, neen. Maar wat wij hem nu aanbieden is iets volkomen anders. Wacht maar!

Peters:

En zorg jij er voor, dat Ritzel netjes wordt geliquideerd?

Muller:

Natuurlijk! Ik zal hem persoonlijk gaan opzoeken en een soort receptie met hem op touw zetten. Dan komt alles voor elkaar.

Mary
(na kloppen op deur rechts):

Mijnheer Pankow zal dadelijk hier zijn. Ik heb hem gezegd, dat het dringend was.

Muller:

Uitstekend, uitstekend.

Peters:

Dadelijk: dat is hoeveel minuten?

Mary:

Hij woont hier niet ver vandaan, mijnheer Peters. Het kan hoogstens tien minuten duren. Ik heb hem gezegd, dat hij een taxi moest nemen.

Peters
(met eenigen nadruk):

En luistert hij naar uw adviezen?

Mary
(weer verlegen):

Hoe bedoelt u dat? ik bedoel.... hoe....

Muller:

Mijnheer Peters bedoelt niets bijzonders, juffrouw Leroy. Het is toch heel natuurlijk, dat u zich voor mijnheer Pankow interesseert.

Mary
(verward):

Ik? Hoe.... maar er is.

Muller:

Kom, u interesseert zich toch voor schrijvers en boeken! En mijnheer Pankow is werkelijk niet de eerste de beste!

Peters:

En een knappe kerel is hij ook, zou ik zoo zeggen!

Mary
(a.v.):

Maar ik begrijp heusch niet....

Muller:

Kijk eens juffrouw Leroy, wij willen niet onbescheiden zijn; maar op zichzelf zou het toch vol-

[p. 39]

strekt niet zóó dwaas zijn als u zich voor mijnheer Pankow interesseerde, is het niet?

Mary
(a.v.):

O neen, dat niet.... dat....

Muller:

En misschien zou het u dan ook kunnen interesseeren, dat de redactie van plan is mijnheer Pankow aan onze krant een zeer eervolle plaats te geven.

Mary
(laat zich ontvallen):

Wat zegt u? Is dat waar?

(zwijgt plotseling verward, weet zich verraden te hebben)
Muller:

Ja, dat is waar; en omdat u het straks schriftelijk zult moeten bevestigen, kunnen wij het u nu wel vast zeggen. Het litteraire talent van mijnheer Pankow geeft hem recht op die eervolle plaats. Mijnheer Pankow wordt de opvolger van prof. Ritzel.

Mary
(perplex, geeft comedie op):

Van professor Ritzel? Dat is.... dat is iets geweldigs!

(kan haar vreugde nauwelijks onderdrukken)
Peters:

En of dat iets geweldigs is! Maar hij moet prof. Ritzel dan ook de loef afsteken!

Muller:

Mijnheer Peters drukt zich wat sterk uit. In ieder geval, dit staat wel vast: deze positie is een positie van vertrouwen, waarin mijnheer Pankow kan bewijzen wat hij waard is. Als hij inziet, dat hij, binnen de grenzen van het litteraire gebied, dat hij zoo volkomen beheerscht, kan meewerken aan het behoud van de leidende plaats die ons blad inneemt, dan voorspel ik hem ook financieel een groote toekomst.

(ondeugend)
En niet waar, zelfs een dichter als mijnheer Pankow zal toch ook eens.... enfin, juffrouw Leroy, het huwelijk is de bestemming van den man, dat zult u wel met mij eens zijn!

Peters:

Juist voor dichters is het huwelijk een prachtige uitvinding!

Mary:

Dus u denkt.... dat zijn salaris....

Muller:

Natuurlijk heeft zooiets invloed op het

[p. 40]

salaris! Wat dacht u wel! Maar u begrijpt: alles hangt af van de wijze waarop mijnheer Pankow zijn taak zal opvatten; van zijn tact, van zijn vermogen om de lijn van ons blad aan te voelen.

Mary:

Ja ja, dat begrijp ik.... O, maar het is iets geweldigs! Als u wist hoeveel moeite hij.... mijnheer Pankow heeft om rond te komen. Hij heeft een moeder tot zijn last, hij moet iederen cent tweemaal omdraaien eer hij hem uitgeeft.

Muller:

Zoo dat wist ik niet eens. Maar apropos, juffrouw Leroy, ik behoef u niet te zeggen, dat dit alles voorloopig onder ons blijft. Ik heb u maar vast op de hoogte gebracht, omdat u onze vertrouwde is en omdat de zaak.... ook voor u persoonlijk belang heeft, niet waar; straks zal ik u waarschijnlijk nog even moeten roepen om de afspraak schriftelijk te fixeeren.

(Mary naar deur rechts)
U wilt wel zoo vriendelijk zijn om mijnheer Pankow direct binnen te laten en hem nog niets te zeggen?

Mary:

U kunt ervan op aan, mijnheer Muller.

(af deur rechts)

Dertiende tooneel

Muller, Peters.
Peters:

Een charmante meid!

Muller:

Ongetwijfeld. En ik verzeker je, mijn waarde, dat die geen gelegenheid zal laten voorbijgaan om Pankow te trouwen. Bovendien: ze is nu al over de vier jaar bij mij in dienst en zij kent het klappen van de zweep; zij is zakelijk en niet dweeperig aangelegd. Het zou mij spijten, als ik haar moest missen. Maar zoover zijn we nog niet.

(telefoon)
Ja?.... Aha.... Eén moment.
(hand op horen)
Pankow! Het lijkt me beter, Peters, en trouwens ook formeel

[p. 41]

juister, dat ik deze bespreking met Pankow onder vier oogen voer. Ik bel je, zoodra wij over het principe accoord zijn.

Peters:

Mijnerzijds geen bezwaar. Maar informeer naar zijn opvattingen over het communisme.

Muller
(in horen):

Ik verwacht mijnheer Pankow.

(hangt op. Peters af deur links)

Veertiende tooneel

Muller. Later Pankow.
Muller
(weer lichtelijk nerveus; tracht zich een houding te geven, trekt das recht, neemt werkpositie voor bureau in; mompelend):

Het plan is lang niet kwaad.... lang niet kwaad.

(trommelt met vingers op bureau, kijkt om naar deur rechts. Stilte)
Pankow
(na kloppen op deur rechts):

Mijnheer Muller.

Muller
(komt hem tegemoet):

Aha, mijnheer Pankow. Heel blij, dat u dadelijk hebt kunnen komen. Neemt u plaats.

(Pankow gaat zitten op stoel van vorige personages)
Wij hebben u, hoop ik, niet in uw.... dagrust gestoord?

Pankow:

Geenszins, mijnheer Muller. Ik slaap niet lang. Slapen overdag is een onvergeeflijke fout.

Muller:

Zeker, zeker. Maar als u in den nacht werkt....

Pankow:

Ik slaap altijd kort, maar dan ook heel vast.

Muller:

Zoo, dan is u een gelukkig mensch. Bevalt u overigens uw werkkring in den nacht? Het is nu niet bepaald het aller aangenaamste werk.

Pankow:

Toch wel. Ik houd van deze onregelmatige verhouding tot het werk van andere menschen. En dan: Ik heb geen eerzucht om verder te komen

[p. 42]

in de journalistiek. Misschien vindt u dat vreemd, maar....

Muller:

Volstrekt niet, mijnheer Pankow. Uw lievelingswerk is toch het schrijven voor uw plezier, niet waar?

Pankow:

Voor mijn plezier, als u het zoo noemen wilt, ja.

Muller:

In ieder geval: voor de politiek hebt u geen interesse?

Pankow:

Niet in het minst. Iedere aanraking met zooiets als politiek maakt mij misselijk.

Muller:

Dan staat u toch zeker het nachtwerk op Binnenland ook niet al te best aan?

Pankow:

O ja, toch wel. Ik geef door wat anderen over die fraaie zaken schrijven en dat amuseert mij wel.

Muller:

U wilt zeggen, dat u met uw gedachten eigenlijk permanent in hooger sferen verkeert. Jaja, als men dichter is.... Wat vindt u eigenlijk van de litteraire critieken van dr. Laury?

Pankow:

Werk voor den geestelijken middenstand. Wat werkelijk litteratuur en vooral wat poëzie is ontgaat hem ten eenenmale, omdat hij altijd coquetteert met maatschappelijke problemen, waar hij geen flauw benul van heeft, in plaats van zich zuiver in te stellen op het kunstwerk waarover hij schrijft.

Muller:

Onder ons gezegd en gezwegen, mijnheer Pankow: dat lijkt mij niet onjuist opgemerkt. Dat euvel komt trouwens meer voor, zelfs aan onze courant. U leest misschien de Zondagsartikelen van prof. Ritzel?

Pankow:

Lezen is niet het juiste woord. Dat soort idealisme leest men niet, men ruikt het op een afstand al.

Muller:

Hahaha, niet kwaad, niet kwaad! En hoe zoudt ù zooiets doen?

[p. 43]
Pankow:

Ik zou er ten eerste van afzien humbug voor het volk te schrijven. Ik zou - gesteld dat ik zooiets ambieerde - trachten zoo eenvoudig over diepzinnige onderwerpen te schrijven, dat iedereen, die denkmogelijkheden heeft, zou ontdekken, dat er problemen bestaan als die van Kant en Hegel, diepe problemen, die gewoonlijk zoo duister worden behandeld dat geen sterveling er iets van begrijpt - de philosophen, die doen alsòf, incluis.

Muller:

Dat zou zeer interessant kunnen zijn, mijnheer Pankow, zeer interessant! Dus uw aandacht zou gericht zijn op....

Pankow:

....op de dingen, die werkelijk, essentieel van belang zijn, de zoogenaamde abstracte problemen: wijsheid, denken, voelen, leven. Die problemen zijn niet abstract, ze zijn door de tandtechnici van den geest abstract gemaakt.

Muller:

Dus als ik u goed begrijp, zoudt u de menschen de manier aan de hand willen doen om zelfstandig, persoonlijk te denken over.... over onpolitieke dingen.

Pankow:

Als u het zoo noemen wilt. Politiek staat hier inderdaad volkomen buiten.... maar welke bedoeling heeft deze discussie eigenlijk?

Muller:

Deze discussie beteekent, dat wij u aanbieden de opvolger te worden van prof. Ritzel.

Pankow
(verbijsterd):

De.... opvolger van....

Muller:

Kijk eens, mijnheer Pankow, ik wil u klaren wijn schenken. Precies datgene, wat u op de artikelen van prof. Ritzel hebt aan te merken bezwaart ook ons. Ik respecteer iedere vrije meening; maar prof. Ritzel is twee en tachtig jaar. Vandaar waarschijnlijk zijn steeds toenemend dilettantisme op een gebied, waarop hij niet thuis is. Wij hebben iets anders, iets jongers en frisschers noodig.

[p. 44]
Pankow
(koel):

Dus u wilt mij gebruiken om prof. Ritzel te kunnen elimineeren? Het spijt mij, maar prof. Ritzel is tenslotte mijn collega.

Muller
(breed):

Maar mijn waarde heer Pankow, waar denkt u aan? Het spreekt toch vanzelf, dat prof. Ritzel geheel uit vrijen wil zijn ontslag neemt.... zàl nemen! Een man van 82 jaar! Dacht u dat wij zoo iemand zouden ontslaan als een jongsten bediende? Maar dat gelooft u zelf niet!

Pankow:

Dat is iets anders. Neemt u mij niet kwalijk, dat ik wat voorbarig was.

Muller:

Het spreekt vanzelf, dat wij prof. Ritzel een wenk geven.... hebben gegeven om heen te gaan; maar dat alles geschiedt in vollen vrede en vriendschap.

Pankow:

O juist.... Maar dan nog.... Voelt u werkelijk iets voor het standpunt dat ik inneem? De z.g. hooge, diepe, abstracte problemen op de eenvoudigste wijze zeggen? Bij wijze van spreken: ‘Die Kritik der Reinen Vernunft’ in de taal van een zakenman?

Muller:

Natuurlijk, natuurlijk! U kunt de abstractste problemen behandelen op deze wijze, en u zult daarin volkomen vrij zijn. Wij willen juist loskomen van het sociale geliefhebber, het gedilettanteer over vrede en gerechtigheid enzoovoorts.

Pankow:

Dat begrijp ik. De vrede en de gerechtigheid zijn de stokpaardjes van religieuze dames zonder religie.

Muller:

Zeer juist, mijnheer Pankow, zeer juist!

(zakelijk)
Ik zou u dus willen voorstellen: onmiddellijk na het afscheid van prof. Ritzel, waaraan natuurlijk een kleine huldiging zal worden verbonden, schrijft u iederen Zondag een artikel over een abstract onderwerp volgens uw methode.... ook over den vrede desnoods, maar dan op een geheel ander, een voornamer peil dan dat van .. van uw voorganger.

[p. 45]
Pankow
(lachend):

Dat behoef ik u niet te zeggen!

Muller:

En ik behoef u niet te zeggen, dat uw salaris onder deze extra-functie aan ons blad niet bepaald zal lijden. Ziet u kans deze artikelen te schrijven naast uw gewone werk?

Pankow:

Ik geloof, ja.

Muller:

Dus u accepteert in principe?

Pankow.

Ik accepteer.

Muller:

Prachtig. Over uw salarisverhooging zullen wij het dan ook wel eens worden, denk ik.

Pankow:

O, het salaris is bijzaak.

Muller:

Kom, niet àl te abstract, mijnheer Pankow!

Pankow:

Ik meen het! Er is iets, dat mij plotseling in dit werk sterk aantrekt.

(voor zich heen)
Het diepzinnige zoo voordragen, dat het eenvoudig, doorzichtig wordt.... Doordringen tot op de kern van een probleem, zonder omhaal, zonder vaktermen, zonder alles wat ‘quasi’ is....

Muller:

Dat is dus in orde. Ik zal nu mijnheer Peters bellen om de condities te regelen.

(wil telefoon nemen. Er wordt geklopt)

Vijftiende tooneel

Muller, Pankow, Kemp.
Kemp
(op deur links, blijft daar staan met proef in hand):

Goedendag, heeren. Mijnheer Muller, hier is de gewijzigde proef.

Muller:

Leg maar neer, Kemp. Ja, daar op mijn bureau.

Kemp
(legt de proef neer, gedienstig):

Is er nog iets ... dat....

Muller:

Neen, neen Kemp, ik dank je. Adieu.

(Kemp af deur links)
[p. 46]

Zestiende tooneel

Muller, Pankow.
Muller
(neemt telefoon):

Ja.... Muller.... geeft u mij mijnheer Peters

(pauze)
Peters, met Muller.... Mijnheer Pankow en ik zijn tot volledige overeenstemming gekomen.... Schikt het je, dat wij nu even over het honorarium komen spreken?.... Ja?....

Terwijl dit gesprek gevoerd wordt langzaam
DOEK