[p. 83]

Derde bedrijf

Tooneel als in eerste bedrijf

Eerste tooneel

Muller. Later Peters.
Muller
(ijsberend, krant in de hand, veegt telkens met zakdoek over voorhoofd):

God in den hemel, wat moet dat worden.... Die schoft, die schoelje!

(kijkt nerveus uit het raam; verder ijsberend)
: Maar ik beloof hem: dat zal zoo niet afloopen, dat laat ik er niet bij zitten
(telefoon, neemt horen op)
Neen, ik ben voor niemand te spreken.... alleen voor de politie.... begrepen?

(hangt op, ijsbeert)
Peters
(hoed en jas, rood en warm, stormt binnen, krant in de hand):

Wel godverdomme! Wat een ploertenstreek, wat een smerige schoftenstreek!

(houdt Muller krant onder den neus)
Daar moet ik me bij het ontbijt getracteerd worden op dat.... op dat! Of heb je het soms nog niet gezien, mijnheer de hoofdredacteur, mijnheer de menschenkenner, mijnheer de....

Muller
(trillend van nervositeit):

Mag ik je verzoeken je kalm te houden, Peters!

Peters
(buiten zichzelf):

Kalm houden! Kalm houden! Terwijl aan mijn krant zulke godgeklaagde streken worden uitgehaald, terwijl onder toezicht van mijn redactie mijn zaak wordt verkocht en verraden.

(slaat met vuist op bureau)
Ik zal hier nu eens precies zeggen wat ik wil. Het moet nu maar uit zijn met dat

[p. 84]

kletspraatje van de redactie dit en de redactie dat. Dacht je, dat ik hier een verradersbende te eten gaf? Dit stuk maakt mijn onderneming kapot. Het schandaal is niet te overzien; omdat de redactie uit communisten wordt samengesteld, verlies ik mijn positie. Maar eerst, dat zweer ik je, Muller, laat ik jou een leelijke pijp rooken! Jij bent verantwoordelijk voor wat er in de krant staat en dat zul je merken ook!

Muller
(a.v.):

Dus jij waagt het, Peters, om mij een verrader en een communist te noemen? Die beleediging zul je intrekken, of....

Peters
(a.v.):

Ben je dan niet meer verantwoordelijk voor het redactioneele gedeelte, man? Of heb je er nu ineens genoeg van? Wie anders dan jij heeft dien Pankow, dien ploert, hier nog aanbevolen voor een bijzonder baantje? En wie was het, die er op aandrong, eerst eens een onderzoek in te stellen naar zijn communistische ideeën? Dat was niet mijnheer Muller, maar dat was ik! Maar mijnheer Muller heeft menschenkennis, mijnheer Muller luistert niet naar een handelsman, die geen mooie woorden kan draaien!

(slaat weer met vuist op bureau)
Wie is er dan verantwoordelijk? Dat vraag ik je, voor den donder!
(tusschen de tanden)
Dat mijn eigen krant kan verschijnen als de ‘pantserkrant’!.... Waar is die kerel, die Pankow? Zeg op, waar steekt hij?

Muller:

Ik zit hier niet op de beklaagdenbank. Als er van verantwoordelijkheid sprake is, dan zal een ander beslissen waar die ligt, niet jij, Peters! Wie heeft den nieuwen koers met geweld willen doorvoeren zonder een behoorlijke moreele voorbereiding? Was ik dat soms? In plaats van hier je ongehoorde grofheden uit te schreeuwen, zou je er beter aan doen, je tot de zaak zelve te bepalen. Die zaak is waarachtig ernstig genoeg. Ik heb mijn maatregelen al genomen, terwijl

[p. 85]

jij begint met een ongemotiveerd geraas en getier, dat.... enfin, ik zal het ronduit zeggen, het peil van je beschaving verraadt,

(veegt zich het voorhoofd af)
En nu is het uit, versta je, het is uit! Geen woord meer, of ik maak er werk van!

(zij staan een oogenblik zwijgend en dreigend tegenover elkaar, krachtmeting met de oogen, lichte ontspanning)
Peters
(gebaar):

Enfin, welke maatregelen heb je dan genomen?

Muller:

In de eerste plaats wordt binnen een uur een bulletin gedrukt, waarin aan het publiek een opheldering wordt verstrekt. De tekst is al weg. Ik heb Kemp daarmee belast, dien ik onmiddellijk telefonisch hierheen heb laten roepen.

Peters:

Wat staat erin?

Muller:

Een communistisch complot enzoovoorts. Opwekking om geen aandacht te schenken aan den vervalschten oproep om te demonstreeren. Dat in het avondblad een dementi van het hoofdartikel zal volgen.

(gaat nerveus naar het raam, schuift glasgordijnen dicht)
Kijk eens even daar, Peters. Is dat niet het begin van een samenscholing? Die menschen daar....
(Peters kijkt)
Daar.... en daar....

Peters:

Verdomd! die demonstratie!

(wil telefoon grijpen. Muller legt hand op zijn hand)
De politie opbellen, als de weerga!

Muller:

Dat is al gebeurd. Er komt dadelijk een inspecteur met manschappen. Ik heb immers mijn maatregelen al genomen, zei ik je toch?

(ondanks alles triomfantelijk)
Peters:

Hm!

(kijkt weer uit het raam)
Kunnen ze dadelijk hier zijn? Die menschen daar.... dat is niet gewoon.... En Pankow? Waar zit hij? Wat weet je van hem?

Muller:

Ik heb hem laten opbellen. Hij is den

[p. 86]

heelen nacht niet thuis geweest; zijn bed was onbeslapen. Als er nog een bewijs noodig was voor zijn schuld, dan heb je dat hier in handen. Maar de stijl van het artikel.... ik heb geen moment getwijfeld.

Peters
(hatelijk):

De stijl van een onschadelijken idealist, is het niet?

Muller
(doet of hij hem niet hoort):

Verder heb ik Brown op laten bellen. Hij zal ook dadelijk hier zijn. Hij is gisteravond bij Pankow geweest om hem het hoofdartikel voor vanmorgen te geven. Dat artikel is inderdaad gezet, maar bij de opmaak is het blijven liggen.

Peters:

Verdomd nog aan toe. En heb je al uitgevischt, wie het stuk van Pankow heeft gezet?

(men hoort licht rumoer buiten)
Wat is dat?
(M. en P. naar raam)
Het wordt zoowaar al rumoerig.

(zij kijken uit)
Muller:

Waar blijft de politie?.... Wie het stuk van Pankow gezet heeft? Wie anders dan Jensen?

Peters:

Aha, Jensen! Pankow en Jensen, een mooie combinatie! Ik wou, dat ik dien opruier er zonder termijn uitgetrapt had! Dan had hij me dit tenminste niet meer geleverd! Die communisten moesten ze stuk voor stuk een steen om den nek hangen en ze dan grondig verzuipen, het tuig! Aanzetten tot geweld, tot demonstratie, geheimen van anderen verraden en hun patroons bedriegen, dat is het werk van die ploerten. Als ze hun zin krijgen, komt er straks nog moord en doodslag van!

(rumoer buiten; M. en P. kijken uit raam)
Het zou mij niet verwonderen, als Jensen hier vanmorgen ook zijn mannetjes op af stuurt.... Dat daar! dat zijn geen menschen van onze soort, dat zijn communisten, ik zweer het je, Muller! Verdomd pettenvolk!

(zij kijken; rumoer)
Muller:

Daar zijn de agenten! Veel zijn het er

[p. 87]

niet, lijkt me zoo.... En er komen steeds meer menschen!

(het rumoer blijft vanaf dit oogenblik aanhouden, nu eens sterker, dan weer zwakker)
De toegang wordt afgezet.
(Er wordt geklopt)
Ja!

Tweede tooneel

Muller, Peters, Kemp.
Kemp
(op, buigend, met proef in hand):

Goedenmorgen, mijnheer Peters!

(tot Muller)
Hier heb ik de schoone proef van het bulletin. Zal ik den tekst nog even voorlezen?

Muller:

Goed; maar snel, Kemp, snel! Het ding moet omgaand de deur uit.

(M. en P. blijven uit raam kijken)
Kemp
(lezend):

Bulletin. Een misdadige grap. Onderkop: leugens van communistischen opruier. Tekst. Onder het voorwendsel van een onthulling over onszelf, haakje, een zoo lugubere grap dat onze lezers zich daardoor reeds van de onwaarheid dezer onthulling, tusschen aanhalingsteekens, hebben kunnen overtuigen, haakje sluiten, hebben eenige communisten zich hedennacht toegang verschaft tot de zetterij van onze courant en op bedrieglijke wijze een artikel ingelascht in ons ochtendblad van heden, waarin de schandelijkste lasterpraatjes over het door ons gevoerde beleid worden verspreid, punt. Bovendien wordt in hetzelfde artikel aangehitst tot demonstratie voor ons gebouw, komma, teneinde misdadige elementen in de gelegenheid te stellen in troebel water te visschen, punt. Wij waarschuwen met den meesten nadruk tegen deze elementen en zullen in ons avondblad gelegenheid hebben....

Muller:

Ruimschoots gelegenheid hebben.

Kemp:

....ruimschoots gelegenheid hebben aan de

[p. 88]

hand van onweerlegbare feiten, vet gedrukt, de aantijgingen van ongure individuen te ontzenuwen, punt.

(Er wordt geklopt)
Muller:

Ja!

Derde tooneel

Muller, Peters, Kemp, Inspecteur van Politie.
Insp. v. Pol.
(op, salueert):

Mijnheer Muller?

Muller:

Die ben ik.

Peters
(naar voren komend):

Mijn naam is Peters, directeur.

Insp. v. Pol.:

Aangenaam, heeren, Anders is mijn naam. Met wien van de heeren moet ik spreken?

(even onzekerheid)
Muller:

Ik heb het bureau opgebeld om assistentie van de politie. Wij verwachten eenige.... onaangenaamheden. Zooals u ziet

(wijst naar buiten)
niet geheel zonder grond. Maar u hebt zeker uw instructies?

Insp. v. Pol.:

Zeker, mijnheer. Ik heb de hoofddeur onder bewaking gesteld. Zijn er nog andere ingangen, die gevaar kunnen opleveren?

Muller:

Er is een achter- en zij-ingang. Het zou misschien niet kwaad zijn, om daar ook een post te plaatsen.

Insp. v. Pol.:

Juist mijnheer, ik zal de situatie onmiddellijk gaan opnemen. Kunt u mij iemand meegeven om den weg te wijzen?

Muller:

Och, mijnheer Kemp, u wilt wel zoo vriendelijk zijn, nietwaar? U gaat toch dadelijk dien kant op.

Kemp:

Uitstekend mijnheer Muller. Is de tekst van het bulletin zoo goed?

[p. 89]
Muller:

Ja. Onmiddellijk laten drukken.

Kemp:

En is er verder nog iets van uw orders?

Muller:

Neen, dank u.

(tot Inspecteur)
Kunnen wij u verder nog van dienst zijn?

(rumoer groeit weer aan; Muller, Peters en Insp. kijken naar buiten)
Peters:

Maar dat houdt u nooit met die paar mannetjes! Ziet u maar eens wat een tuig!

Insp. v. Pol.:

Dat lijkt meer dan het is, mijnheer! Alles hangt er van af, of er relletjesmakers bij zijn. Tot nog toe is er geen direct gevaar voor ordeverstoring. Ik zal speciaal op de belhamels letten; de belhamels, daar komt het op aan.

(tot Kemp)
Wilt u mij even voorgaan?

Kemp
(buigend):

Heel graag, mijnheer de inspecteur, volgt u mij maar.

(Insp. en Kemp af)

Vierde tooneel

Muller, Peters.
Peters:

Vervloekt canaille! Het ziet zwart van de menschen!.... A propos, Muller, heb je de politie ook last gegeven Pankow te arresteeren?

Muller:

Neen, ik denk niet, dat dat zoo gemakkelijk zou gaan.

Peters:

En waarom niet? Een kerel, die mijn zaak oplicht, die mij aan een bankroet helpt, als het hem meeloopt? Ik zou wel eens willen weten, waarom de politie niet....

Muller:

Je schijnt te denken, Peters, dat je met je zakenmethoden ook de wet kunt veranderen! Heeft die Pankow je bestolen? Neen. Heeft hij den boel vernield? Neen. Er is geen precedent voor dit geval. Ik zou geen bepaling kunnen bedenken, die de formaliteiten voor een arrestatie....

Peters:

Dus met geklets over formaliteiten zal hij

[p. 90]

den dans ook nog ontspringen.... En waar zit die mooie juffrouw, die secretaresse van je? Zeker ook niet op komen dagen?

Muller:

Neen, tot nog toe niet.

Peters:

Dat had ik wel gedacht. Natuurlijk, die dame is ook in het complot. Hoe weet Pankow anders, wat er aan de hand is!

(lacht smalend)
En jij zou dien mijnheer Pankow onder contrôle houden door haar! Je hebt zeker wat al te veel gas gegeven.

Muller:

Onder de pressie van jouw overhaastingssysteem! Daar is deze heele affaire een gevolg van!

(aanzwellend rumoer)
Peters
(uit raam wijzend):

Zie je dat gedrang daar! Er wil iemand naar binnen.... Wel verdomd, het is je teringlijder!

Muller:

Brown!

(rumoer)
Het kost hem moeite, maar hij komt er.... hij is er!.... Kijk Peters, hij heeft iemand bij zich, een dame.... Wie is het ?

(zij kijken)
Peters:

De agenten laten hen juist door, ik kon haar niet zoo gauw herkennen.

(een oogenblik stilte, rumoer buiten, men hoort zoo nu en dan kreten. Dan stappen buiten, kloppen)
Muller:

Binnen!

Vijfde tooneel

Muller, Peters, Brown, Mary Leroy.
(Brown en Mary op. Brown geheel verfomfaaid door de menigte, zonder hoed, verward haar; Mary bleek, ontredderd, betraand gezicht, ook eenigszins in désordre door gedrang)

Muller:

Juffrouw Leroy!

Peters:

Waarachtig, daar is ze!

[p. 91]
Brown:

Goedenmorgen, heeren. Ik moet mij excuseeren, dat ik zoo lang werk had om hierheen te komen, maar u ziet....

(wijst op zijn jas)
Mijn hoed hebben ze me van het hoofd geslagen. Ze zagen, dat ik naar het gebouw wilde, en toen begon het. Ik geloof, dat ik nog blij mag zijn, dat ik er zoo goed ben afgekomen. Juffrouw Leroy, die ik op straat tegenkwam, heb ik zooveel mogelijk trachten te beschermen.... Wat een toestand, heeren, wat een toestand! Ik had het ochtendblad juist gelezen, toen u mij opbelde. Ik begrijp nog niet, hoe....

Peters:

Ik denk, dat de juffrouw ons daar wel wat meer van zal kunnen vertellen. Is het niet zoo, juffertje, kom maar eens voor den dag met wat je weet!

Mary
(zeer nerveus):

Ik weet niets, mijnheer Peters, niets. Anders zou ik toch niet dadelijk hierheen zijn gekomen.... dan zou ik....

(verwart zich in haar woorden)....
als ik iets wist....

Peters:

Ja, ja, u weet natuurlijk niets, dat begrijp ik. En als u wel iets had geweten, wat had u dan willen doen? Wegloopen met dien communist? Hè?

Mary
(begint met zakdoek te werken):

En als ik u toch zeg, dat ik niets weet!

Peters:

Zoo, dat zou wel een mirakel zijn.

(buiten wordt rumoer luider)
Muller:

Blijft u kalm, juffrouw Leroy. Wanneer hebt u Pankow voor het laatst gezien?

Mary
(na aarzeling):

Gisteravond.

Brown:

Ik kwam juffrouw Leroy in de hall tegen, toen ik Pankow mijn artikel had gebracht.

(hij kijkt voortdurend angstig naar buiten)
Muller:

Dus u was gisteravond nog hier op het bureau, juffrouw Leroy! Dat is dan toch wel zeer zonderling!

[p. 92]
Peters:

Geweldig zonderling!

Muller:

En Pankow heeft u niets verteld? Hebt u niets aan hem gemerkt? Was hij niet zenuwachtig? Had hij niet iets bij zich, kopij of iets dergelijks? Bedenkt u zich eens goed.

Mary:

Maar als ik toch niets weet, kan ik toch ook niets vertellen! Hij was gewoon.... als altijd.... hij werkte.... hij....

Peters
(houdt haar krant voor):

En van het woord ‘pantserkrant’ en van een oproep om te demonstreeren, daarvan heb u niets gezien? Hij was zeker bezig patiences te leggen in dien tijd, dat u er was?

Muller:

Hebt u niemand bij hem aangetroffen?

Mary:

Ja....

(verward)
of neen, niemand, geen bepaald iemand, geen....

Peters:

Dat lieg je, verdomd! Je liegt, ik zie het! Spreek op, en sta ons hier niet langer voor den gek te houden!

Mary

(barst in snikken uit)
Muller:

Peters, ik moet je verzoeken!.... Juffrouw Leroy, u behoeft geen pogingen te doen Pankow te redden; wij weten alles. Hebt u Jensen, den chef van de nachtzetterij, bij... uw verloofde gezien?

Mary
(snikkend):

Ik zal u alles vertellen, wat ik weet, mijnheer Muller.... maar u moet hem terugnemen, hij was allang overspannen, hij was al meer dan een maand zoo.... zoo raar, zoo afwezig.... u moet hem terugnemen, dat moet u mij beloven...

Peters:

Wat weet u?

Mary:

Ik heb het stuk gelezen.... ik heb hem gezegd, dat hij ziek was, dat hij koorts had, dat hij het moest verbranden.... Ik dacht, dat alles een grap was, hij deed het zelf ook zoo voorkomen.... Toen kwam Prof. Ritzel.

Muller:

Wie? Prof. Ritzel?

[p. 93]
Peters:

Wat? Ritzel?

Mary:

Ja, Prof. Ritzel. Die heeft een heelen tijd met hem.... met Pankow gesproken. En daarna.... ja, daarna moet hij het stuk hebben laten zetten!

Muller:

Wat? Onmogelijk! Ongelooflijk!

Peters:

Dus die oude is ook in het complot? Heeft hij stukken, documenten meegebracht misschien? Had hij papieren bij zich, herinnert u zich dat nog?

Mary:

Ik geloof het wel.... ja zeker, hij heeft cahiers met aanteekeningen meegebracht. Maar ik geloof niet....

Peters:

Neen, u gelooft niet, en straks wist u niet.... Maar ik weet nu wat ik weet. U hebt die papieren niet ingekeken?

Mary:

Neen. Ik heb er geen letter van gezien, dat is de volle waarheid.

Peters
(heen en weer loopend, voor zich heen):

Dat is beroerd, beroerd. Wat kan die oude weten?

Muller:

Waarover liep het gesprek tusschen Prof. Ritzel en Pankow? Hebben zij.... hebben zij.... bepaalde feiten genoemd?

Mary:

Feiten? Neen.... ja.... welke feiten bedoelt u?

Muller:

Dat begrijpt u toch wel.... feiten!

Mary:

O, bedoelt u dat! Neen, niets, voor zoover ik weet, niets!

Peters:

Kom kom! Dan hebben ze zeker weer een spelletje schaak gespeeld, hè?

Brown:

Neemt u mij niet kwalijk, dat ik u even onderbreek; maar ik heb, toen ik mijn artikel bracht, een gesprek met Pankow gehad over.... over de feiten.

Muller:

Zoo? En?

Brown:

Wij hebben eerst gesproken over de politiek in het algemeen, over principes....

[p. 94]
Peters:

Ja, ja, en toen?

Brown:

Toen vroeg Pankow mij naar.... naar een transactie in de aandeelen.... en naar de Aldington Typewriter Company,

(snel)
Ik heb hem toen natuurlijk meteen duidelijk gemaakt, dat er geen sprake was van....

Muller:

Natuurlijk, natuurlijk. Maar!

Brown:

Ja, om u de waarheid te zeggen, ik kreeg ook den indruk, dat hij wat hij zei als een grap opvatte. Hij spreekt trouwens nooit ernstig, over welk onderwerp ook.

Muller:

Dat is merkwaardig. Dus hij behandelde toen nog de zaak volkomen en bagatelle? Alsof het hem eigenlijk niet aanging?

Brown:

Ja, volkomen.

Muller:

Merkwaardig, hoogst merkwaardig! Dus de oude Ritzel zou hem er toe gebracht hebben... ongelooflijk. Hebt u gehoord, wat mijnheer Brown gezegd heeft, juffrouw Leroy?

Mary:

Ja.

(zakdoek)
Peters:

Dan zult u ons toch ook zeker niet willen wijsmaken, dat de heeren gekaart hebben, toen zij bij elkaar zaten, hè?

Muller:

Wij moeten precies weten, waar het gesprek over ging!

Mary:

Maar ik zeg u toch, dat zij over.... over d i e dingen niet gesproken hebben ! Zij spraken over de wisselaars in den tempel.... over Johannes de Dooper.... en Christus.... dat Christus de opvolger was van Johannes de Dooper en dat Pankow Christus moest zijn!

Muller:

Pankow.... Christus?

Mary:

Ja, en over geloof en zedelijkheid.... of redelijkheid, dat weet ik niet precies meer.

Peters
(opgewonden):

En dat kan ons ook niets

[p. 95]

schelen! Waarom zegt u dan maar niet liever, dat zij gegokt hebben om pepernoten, dat klinkt altijd nog beter dan deze kletspraat! Christus en Johannes de Dooper! Hebben de heeren soms ook nog over sigarenmerken gepraat?

Mary:

Niet over sigarenmerken, maar wel over het rooken van sigaren en sigaretten. Dat was het laatste, waarover zij gesproken hebben....

(zakdoek, nerveus)
Maar waarom gelooft u mij niet? Hij was erg overspannen, al een maandlang.... hij was niet normaal meer.... hij deed vreemd tegenover mij.

(huilbui)
Muller:

Ja juffrouw Leroy, dat willen wij graag aannemen,

(ironisch)
Pankow zal ook wel eenige redenen hebben gehad om zoo te zijn als hij was, denk ik.

(hevig rumoer. Muller, Peters en Brown naar het raam; Mary blijft staan huilen in zakdoek. Kreten. Er rinkelen scherven van een ruit, die beneden wordt ingeworpen)
Peters:

Daar begint de kermis! En met die paar agenten moet al dat gepeupel teruggehouden worden? Dat is gekkenwerk! Gekkenwerk!.... Waarom trekken ze den gummistok niet, verdomd nog aan toe! Als er niet op ingeslagen wordt, krijgen de raddraaiers nog tweemaal zooveel lef!

(heftig rumoer. Men onderscheidt de kreten: ‘Vrede’, ‘Weg met de kanonnen’. Weer gerinkel)
Sla er dan toch op, boerenkaffers! Moet ik mijn zaak soms nog in brand laten steken door die ploerten?

(balt de vuisten, woedend)
Muller:

Mijnheer Brown, weest u zoo goed onmiddellijk hiernaast het hoofdbureau van politie op te bellen. Gaat u maar in de kamer van juffrouw Leroy, en neemt u juffrouw Leroy meteen mee om op haar verhaal te komen; ik heb met mijnheer Peters nog iets te bespreken.

[p. 96]
Brown:

Goed mijnheer Muller. (met Mary, die nog overstuur is, af deur rechts)

Zesde tooneel

Muller, Peters.
(Rumoer en kreten blijven voortdurend op en neer golven. M. en P. blijven aan het raam)
Peters:

Die meid liegt. Ze is in het complot, evenals de oude Ritzel, daarvan ben ik heilig overtuigd. Ritzel moet op een of andere manier aan documenten zijn gekomen. Wat zou hij anders in den nacht op de krant hebben gedaan?

Muller:

Ik wil nog niet aannemen, dat juffrouw Leroy bij de zaak actief betrokken is; het is mogelijk, dat zij werkelijk te goeder trouw is als zij zegt, dat zij niets van de feiten weet.

Peters:

En die praatjes over Christus dan? Dat zijn toch zeker lamlendige uitvluchten?

Muller:

Goed, goed, maar zij kan misschien niet ingewijd zijn, het is mogelijk, dat Pankow en Ritzel zich van een soort geheimtaal hebben bediend, omdat zij erbij was. Dat lijkt mij het meest waarschijnlijk; het meisje is nu bovendien dubbel overspannen door die demonstratie hier voor de deur. In ieder geval is Ritzel niet voor niets naar de krant gekomen. Hij moet een speciale zending hebben gehad.

(rumoer neemt weer sterk toe; kreten)
Welke stukken kan hij in handen hebben gekregen, Peters?

Peters:

Ik gaf er een lief ding voor, als ik het wist! Als Pankow in andere bladen met onthullingen komt.... ‘De Koerier’ neemt alles op, wat tegen ons in gaat.

Muller
(nerveus):

Maar dat zou een ramp zijn!

[p. 97]

Wat Jensen in ‘De Roode Strijd’ heeft gepubliceerd wordt dan natuurlijk ook door de heeren collega's geloofd en uitgebuit. Lieve God, dat kan erg worden. Als hij werkelijk documenten heeft....

(rumoer neemt toe)

Zevende tooneel

Muller, Peters, Insp. v. Politie. Later Brown.
Insp. v. Pol.
(zonder kloppen binnen, salueert kort):

Het spijt mij, heeren, maar ik kan het hier niet houden. Er zijn een paar bekende belhamels onder. U permitteert, dat ik telefoneer?

(wil horen nemen)
Muller:

Ik heb al laten opbellen door een van mijn menschen, omdat ik u niet bereiken kon buiten.

(Brown op)
Aha, mijnheer Brown, hebt u het bureau aan de telefoon gehad?

Brown:

Ja, mijnheer Muller, er komt zoo spoedig mogelijk versterking.

Insp. v. Pol.:

Dank u.

(tot Muller)
U begrijpt, dat wij pas in de allerlaatste plaats schieten.

Muller:

Jaja, dat begrijp ik.

Peters:

Maar waarom laat u er niet flink met den gummistok op slaan?

Insp. v. Pol.:

Dat zijn mijn zaken, mijnheer. Ik heb de verantwoordelijkheid.

Peters:

Voor mijn ruiten, ja!

(rumoer heviger dan ooit)
Insp. v. Pol.:

Aha! tot ziens, heeren!

(snel af)
[p. 98]

Achtste tooneel

Muller, Peters, Brown.
(Rumoer neemt steeds toe. Gegil, B., P. en M. voortdurend bij raam, kijken uit)
Peters:

Ziet u dat opdringen? Vervloekt, waarom wordt er niet opgeslagen? Ze zijn natuurlijk weer bang voor interpellaties of zooiets, die ambtenaren!

Brown
(angstig, zenuwachtig):

Sla dan toch, sla dan toch!

(men hoort plotseling lawaai links, in gebouw. Kreten; er valt iets. Muller, Peters en Brown kijken naar deur links)
Muller:

Wat is dat? Ik geloof, dat ze door den zij-ingang binnendringen!

(geluid van voetstappen op trappen; geroep vanhierheen!’ - ‘We moeten den directeur hebben!’ - ‘Waar zit de hoofdploert?’ Gekrijsch van vrouwenstemmen)

Peters:

Donders, ze zijn binnen!

(zoekt naar iets om zich te verdedigen)
Muller:

De zij-ingang is geforceerd!

(Brown doodsbleek, wil verdwijnen door deur rechts)
Peters:

Hierblijven, alsjeblieft!

(neemt stoel)
Hierblijven! Gooi ze het heele meubilair naar den kop!

(Brown neemt bevend en onhandig lamp bureau, Muller onbeweeglijk achter bureau. Oorverdoovend rumoer vlak voor deur links, die dan plotseling wordt opengeworpen)

Negende tooneel

Muller, Peters, Brown, Jensen, Mannen en Vrouwen. Later Agenten.
(Mannen en vrouwen binnen, schreeuwend:Daar zijn de kanonnenverkoopers!’ - ‘Oorlogshitsers!’ - ‘Bloedhonden!Vooraan Jensen)
[p. 99]
Peters:

Ah, de communist! Dat dacht ik wel, boef! Jij hebt ze den weg gewezen!

(gooit stoel in Jensen's richting, die geen doel treft. Even besluiteloosheid onder de binnengekomenen)
Jensen:

Daar heb je hem! Hem moeten wij hebben! Peters, kereltje, ik heb nog met je af te rekenen! Vooruit!

Peters
(rukt lamp uit hand van Brown, die op zijn beenen staat te trillen):

Dat zal je niet glad zitten, smerige oproerkraaier!

(Drie agenten op met gummistok. Peters, die de lamp wil gooien, houdt in met opgeheven arm. De agenten slaan met den gummistok; geschreeuw):
Arresteer hem, dien kerel daar!

(wijst op Jensen, die door een agent wordt gegrepen. Worsteling. Paniek)
De andere agenten:

Eruit! Vlug een beetje! Opschieten!

(Menigte neemt de vlucht. Jensen, na hulp door een tweeden agent, wordt overmand en geboeid)
Peters
(dicht bij Jensen):

Zoo mannetje, dat valt je niet mee, hè?

Jensen
(machtelooze woede):

Beulsknecht! Bloedhond!

Peters:

Wacht eens even, schoft!

(wil hem te lijf. Agent houdt hen uit elkaar, duwt Jensen voor zich uit naar deur links)
Peters
(roept Jensen na):

Wij zien elkaar ergens anders nog wel terug!

(Jensen met agenten af)
[p. 100]

Tiende tooneel

Muller, Peters, Brown.
(Men hoort nu weer het lawaai buiten)
Muller
(veegt zich het voorhoofd af):

Dat was op het nippertje.

Brown

(wil iets zeggen, maar kan niets uitbrengen)
Peters
(weer naar raam, gevolgd door Muller en Brown):

En nu de rest nog! Ik wist wel, dat Jensen erachter zat! Hij is door den ingang voor de zetterij binnengekomen. Overal is die kerel vooraan, waar er communistisch gestook is!

(buiten aanzwellend rumoer)
Brown
(verlost):

Daar komt bereden politie! Bereden politie!

(springt als een kind in de lucht. Men hoort het trappelen van paarden. Rumoer. Geschreeuw. Bevelen. Muller, Peters en Brown met rug naar zaal kijken gespannen naar buiten)

Elfde tooneel

Muller, Peters, Brown, Pankow.
(Op dit moment wordt de deur links geopend, zonder dat Muller, Peters en Brown het merken. Pankow op deur links, hoed en jas, sluit deur achter zich, blijft daar staan)
Brown
(a.v.):

Ze stuiven uit elkaar! Ze stuiven uit elkaar!

(buiten klinkt een bevel. Het rumoer neemt gedurende deze scène langzamerhand af, tot het eindelijk geheel uitsterft)
Muller:

De politie is de situatie meester, geloof ik.

Peters:

Dat is beter werk! Kijk die kerels nu eens haast hebben! Zoo gaat het altijd met de relletjesmakers: zoolang de politie in de minderheid is veel

[p. 101]

lawaai en als er paarden komen beenen maken!

(wil sigaar uit koker halen en die opsteken, draait zich daarbij om en ziet Pankow):
Wel verdomd!

(Muller en Brown draaien zich eveneens om)
Muller:

Pankow!

Brown:

Jij hier?

(een stilte; men neemt elkaar op)
Pankow:

Om u te dienen, heeren, hier ben ik. Ik ken den ingang, dien Jensen gebruikt heeft, ook, zooals u weet.

Peters
(dreigend, op Pankow toegaand):

En jij waagt het....

Muller
(houdt Peters tegen):

Een oogenblik, Peters, één oogenblik.

(tot Pankow, stif)
Mijnheer Pankow, ik moet zeggen, dat uw komst op dit moment voor mij.... eenigszins verrassend is, na wat er hedenmorgen in het ochtendblad heeft gestaan.

Pankow:

Dat begrijp ik, mijnheer Muller. En daarom juist heb ik mij hier vervoegd. Ik ben u een explicatie schuldig, en ik zou u vriendelijk willen verzoeken mij een paar minuten aan te hooren.

Peters
(rood van drift, naar voren komend):

Ik heb jou wat anders te vertellen, mannetje, waar jij naar zult moeten luisteren. Jij komt deze kamer niet uit zonder een paar van die ijzeren dingetjes om je polsen. Dat komt hier om zoete broodjes te bakken na eerst de communisten op ons lijf te hebben gehitst! Je komt nu zeker om excuus te vragen en ons te laten weten, dat je geen schuld hebt aan die.... die vergissing, hè?

Pankow:

Pardon, u begrijpt mij verkeerd. Dat artikel, getiteld ‘De Pantserkrant’, was van mij afkomstig en geenszins bij vergissing geplaatst. Ik kom niet om verontschuldigingen aan te bieden, maar om een explicatie te geven, die waarschijnlijk niet overbodig is.

[p. 102]

Zoudt u zoo goed willen zijn van dat kleine verschil nota te nemen?

Peters
(a.v.):

Als jij meent, opruier, dat je....

(stap naar voren, vlak voor Pankow)
Muller
(houdt Peters weer tegen):

Peters, wind je niet op!.... Ja, mijnheer Pankow, nogmaals, uw verschijnen hier vind ik hoogst zonderling. Of heeft u.... ons dingen te zeggen, die wellicht.... een ander licht werpen op....

Pankow:

Ik ben hier uitsluitend gekomen om u een explicatie te geven van mijn handelwijze, en voor niets anders.

Muller:

Dan kan ik u alleen zeggen, dat onze tijd kostbaar is. Het lijkt mij duidelijk, dat u hier niets meer te zoeken hebt. Van de strafvervolging die wij tegen u zullen laten instellen zult u spoedig genoeg hooren.

Pankow:

Dus mijn explicatie interesseert u niet?

Muller:

Niet in het minst!

Peters:

Geen bliksem!

Pankow:

Dat spijt mij bijzonder, (haalt enveloppe uit jaszak) Want deze enveloppe zou u zeker interesseeren. Ik zal dan genoodzaakt zijn, tot mijn leedwezen.... (maakt aanstalten om te gaan)

Muller

(plotseling zeer nerveus): Pardon, nog een oogenblikje, mijnheer Pankow. Ik geloof, dat u mij verkeerd begrijpt. Heeft uw explicatie iets te maken met.... met den inhoud van die enveloppe?

Pankow:

Neen.... en ja. Deze enveloppe bevat documenten, op grond waarvan ik gisteravond tot mijn eerste publicatie over het verband tusschen wapenindustrie en journalistiek ben overgegaan.

Peters:

Welke? Gegapt zeker! Zoo, chantage dus!

Muller
(a.v.):

Mijnheer Pankow, u moet even naar mij luisteren, (vlak bij Pankow) Welke voor-

[p. 103]

waarden verbindt u aan het afstaan van deze documenten en alle eventueele copieën, die er van zouden kunnen bestaan?

Pankow:

Slechts één enkele voorwaarde.

Peters:

En die is?

Twaalfde tooneel

Muller, Peters, Brown, Pankow, Inspecteur van Politie.
Insp.
(na kloppen op deur links):

De ingang is vrij, heeren. Gevaar is er niet meer. Voorloopig blijft er een sterke post bij het gebouw achter; wanneer u onverhoopt iets verdacht voorkomt, verzoek ik u dadelijk het bureau op te bellen. Is er verder nog iets van uw dienst?

Peters

(rood, wil iets zeggen, beheerscht zich)
Muller:

Neen, dank u. Ik ben u zeer erkentelijk voor uw werkzaamheid in het belang van orde en veiligheid.

Muller:

Dat sprak vanzelf, mijnheer, dat sprak vanzelf. Goedendag, heeren! (salueert, af deur links)

Dertiende tooneel

Muller, Peters, Brown, Pankow.
Pankow:

Pardon, mijnheer Peters, u had mij toch willen laten arresteeren!

(maakt gebaar polsen)
Peters

(vloekt binnensmonds, wendt zich af)
Pankow
(ironisch):

U weet toch, chantage is zeer strafbaar!

Muller:

Wilt u zoo goed zijn uw voorwaarden te noemen?

Pankow:

Die heb ik al genoemd. Mijn eenige voor-

[p. 104]

waarde is, dat u naar mijn explicatie luistert, zoolang als ik dat wensch.

Muller
(zichtbaar verbaasd, evenals Peters):

Wat? Is dat uw eenige voorwaarde?

Pankow:

Mijn eenige.

Peters:

Daar steekt wat achter.

Pankow:

Inderdaad, mijnheer Peters; maar niet wat u denkt. Hebt u er nu nog iets tegen om mijn explicatie aan te hooren?

Muller:

U geeft uw eerewoord?

Pankow:

Mijn eerewoord. Wanneer u naar mij luistert, zoolang ik het noodig acht, verschijnt er geen letter van deze stukken in druk, noch wordt er anderszins bekendheid aan gegeven. Ik verplicht mij zelfs u copie en origineel af te staan. Is dat duidelijk?

Muller:

Mijnheer Brown, u is getuige van deze verklaring. En.... zoudt u ons dan nu even alleen willen laten?

Pankow:

Pardon, ik ben er op gesteld, dat mijnheer Brown, de schrijver van het artikel ‘Parlement en Demoralisatie’, dat door het mijne zoo wreedaardig werd verdrongen, deze uiteenzetting mede aanhoort, want zij is voor getuigen bestemd. Dat is inbegrepen bij mijn eene voorwaarde.

Muller:

Hm. Enfin, mijnheer Brown, wat hier gezegd wordt moogt u trouwens gerust hooren. U kunt blijven, ik reken op uw discretie.

Brown:

Natuurlijk, mijnheer Muller, natuurlijk.

Pankow:

Weest u dan zoo vriendelijk om plaats te nemen, heeren.

(aarzeling bij Muller, Peters en Brown)
Gaat u gerust zitten, mijnheer Peters, ik verplicht u daardoor niet, later tegen mij geen strafvordering te laten instellen.
(Muller, Peters en Brown gaan zitten, Pankow blijft gedurende deze scène staan; analogie met leeraar voor klasse)
Mijne heeren, ik ben

[p. 105]

bij volle bewustzijn en zelfs geheel nuchter hierheen gekomen, om u uit te leggen, waarom ik door middel van list in uw krant een hoofdartikel heb doen verschijnen, dat de strekking heeft ons volk duidelijk te maken, dat uw campagne voor het nationale bewustzijn, voor het volkskarakter, voor de dictatuur....

Brown
(ondanks alles academisch):

....voor den sterken man!

Pankow:

....voor de dictatuur van den sterken man, voor de volksdansen, voor de landelijke letterkunde, en tegen het internationalisme, tegen den europeeschen geest, tegen de democratie, tegen de jazz en tegen de litteratuur op europeesch peil uitsluitend en alleen een gevolg is van een chemische omzetting van pantserplaten en machinegeweren in journalistiek idealisme.

Muller
(opspringend):

U liegt, mijnheer! U weet evengoed als ik ook, dat ik noch een van mijn collega's ooit een cent hebben aangenomen van....

Pankow:

.... van de Aldington Typewriter Company. Dat weet ik. Als u geld had aangenomen, nu al, zou niet ik de man geweest zijn, die u aan de kaak had gesteld; de eerste de beste kantooremployé met verstand van boekhouden had dat dan beter gekund. Uw goede trouw en die van collega Brown heb ik geen oogenblik in twijfel getrokken. Ik heb zooeven gesproken van een chemische omzetting van pantserplaten in idealisme; als u geld had aangenomen was de chemie niet noodig geweest!

Muller:

En toch durft u....

Pankow:

Gaat u gerust weer zitten, want toch durf ik. (Muller gaat onwillig weer zitten) De geheele redactie van ‘De Pantserkrant’....

Muller:

Ik verbied u dat woord te gebruiken!

Pankow:

De geheele redactie van deze krant, die

[p. 106]

door de Aldington Typewriter Company wordt gecontroleerd - heet dat niet zoo, mijnheer Peters? - is eerlijk als goud, wordt geheel vrijgelaten zijn individueele meening te zeggen, mits, mijnheer Muller, die individueele vrijheid niet ontaardt in anarchie. Nietwaar, dat is toch uw meening?

Muller
(norsch):

U zegt het.

Pankow:

Dus: waar het vaststaat, dat de krant, die gecontroleerd wordt door de Aldington Typewriter Company verkocht is aan den internationalen wapenhandel, staat het ook vast, dat de corruptie elders schuilt.

Peters
(rood, opspringend):

Ploert! Nog één woord en ik ransel je de deur uit! Jij durft te beweren, dat ik geld aangenomen heb om wapentuig en moord aan te bevelen?

Pankow
(ironisch):

Heb ik iets dergelijks tegen mijnheer Peters gezegd, mijnheer Muller? Ik meen, dat ik alleen zei, dat de corruptie elders schuilt.

Peters:

Zooiets is een ploertige insinuatie!

Pankow:

Het is niet mijn schuld, dat ù zich die insinuatie meent te moeten aantrekken.... Maar ik wil ronduit verklaren, dat ik bij het woord ‘corruptie’ noch aan geld, noch aan den heer Peters heb gedacht.

Peters:

Dat is je geraden ook. Als hier van moord gesproken moet worden, dan doe je beter naar jezelf te kijken,

(wijst naar raam)
Als daar moord en doodslag van was gekomen, dan had jij de schuld en niemand anders. Heb je dat begrepen?

Pankow:

Ik heb liever, dat u blijft zitten, mijnheer Peters. Op deze manier en met die voortdurende protest-manifestaties onderbreekt u mij op hinderlijke wijze in mijn explicatie.

Peters:

Jij kunt verder praten tegen wie je wilt, ik heb er genoeg van!

(maakt aanstalten om te gaan)

[p. 107]
Pankow:

Pardon, u vergeet de documenten blijkbaar!

(wijst op de enveloppe in zijn zak. Peters gaat onwillig weer zitten)
Ik stel er prijs op, ook al heeft het met de zaak zelf weinig te maken, mijnheer Peters dadelijk te antwoorden op zijn argumentatie,
(nadrukkelijk)
De oproep om te demonstreeren voor het gebouw van de krant is niet van mij afkomstig, maar van Jensen. Op het allerlaatste oogenblik, nadat ik de opgemaakte pagina al had gezien, heeft hij een verslag van de receptie bij den minister van Justitie vervangen door zijn oproep. Ik zeg dat niet om de verantwoordelijkheid van mij af te schuiven, maar om de quaestie zuiver te stellen. Het pleit overigens niet voor uw stijlgevoel, mijnheer Muller, dat u het verschil tusschen die twee teksten niet hebt opgemerkt.

Muller:

Het interesseert mij nu niet van u te hooren, hoe de rollen in het complot waren verdeeld.

Peters
(smalend):

Communist bij communist, dief en diefjesmaat.

Pankow:

Inderdaad, door de quaestie zuiver te stellen wil ik ook allerminst ontkennen, dat ik mij in goed gezelschap bevond. Ik herhaal alleen, dat ik het auteursrecht van de demonstratie-gedachte niet voor mij mag opeischen; en op den naam communist mag ik geen aanspraak maken, behalve in de terminologie van den heer Peters. Ik ben niets anders dan een wilde.

Peters
(a.v.):

Dat is een waar woord.

Pankow:

Ter zake, mijne heeren. De demonstratie is voor mij zoozeer bijzaak dat ik niet eens wil trachten u duidelijk te maken, dat er zelfs geen complot bestond.

Brown:

Dat zou ook wel niemand gelooven, denk ik.

Pankow:

Niet waar, Brown, je zegt het. Ik ga dus voort op het punt waar ik gebleven was, eer de inter-

[p. 108]

ruptie van den heer Peters mijn gedachtengang zoo onkiesch kwam onderbreken. Ik zei dus, dat de corruptie elders gezocht moest worden; d.w.z. niet in geld of in oneerlijkheid. Ik houd zelfs u, mijnheer Peters, voor een eerlijk zakenman.

Peters:

Och kom!

Pankow:

U hebt in de volkomen oprechtheid van uw zakenmanschap uw krant verkocht aan de wapenfabrikanten. Als u persoonlijk douceurtjes genoten hebt of andere voordeden opgestreken, zal ik u dat ook geenszins kwalijk nemen, want dat zoudt u ook gedaan hebben als een internationale kaascompagnie of een odeurfirma zaken met u had gedaan. U bent zoo eerlijk, dat u er zonder veel moeite in geslaagd bent u granaten als kazen en gifgassen als parfums voor te stellen. Of neen: zooveel fantasie hebt u niet. U hebt over niets gedacht dan over uw zaakje met de Aldington Company. Kortom, mijnheer Peters, u bent onder ons allen de grootste idealist.

Peters
(oprecht verbaasd):

Idealist?

Pankow:

U hebt met de levens van duizenden gespeeld, zonder iets anders voor uw oogen te zien dan aandeelen en transacties in aandeelen. U bent er dus in geslaagd alles uit uw denken te verbannen wat samenhangt met de realiteit van het leven; in dat opzicht hebt u mijnheer Muller, die over de realiteit van het leven zoo voortreffelijk kan spreken en schrijven. en mijnheer Brown, die leeft in een wereld van toegepaste sociologie, nog verre overtroffen. Om van mijzelf maar niet te spreken; maar ik ben toch practisch genoeg om met documenten chantage te plegen op zulke romantische droomers als u, die in een denkbeeldig heelal leeft, waarin granaten en kazen niet meer van elkaar zijn te onderscheiden. Begrijpt u wat ik bedoel?

Peters
(uit den grond van zijn hart):

Neen!

[p. 109]
Pankow:

Dan is het goed. Als u het begrepen had, had u mijn theorie in de war gebracht. Uw schrijfbedienden Muller en Brown....

Muller:

Mijnheer Pankow, ik verzoek u!

Pankow:

Denkt u aan de documenten!.... Ik druk mij wetenschappelijk uit. Uw schrijfbedienden Muller en Brown begrijpen nog te veel. Dat maakt hen tot halfslachtige comedianten en grappige marionetten. Daarom richt ik mij, langs en over de hoofden van deze beide heeren heen, tot u, mijnheer Peters. Niet omdat ik u iets aan het verstand wil brengen, want daarvoor is u te veel zakenman, maar alleen, omdat u hier in deze localiteit mijn aannemelijkste tegenspeler bent. Daarom zal ik moeite doen mij in termen uit te drukken, die ook uw zakenverstand bij benadering kan begrijpen. Ik zal ù zeggen, mijnheer Peters - en de beide andere heeren mogen leergierig toehooren - waarom ik gisteren het artikel ‘De Pantserkrant’ heb laten drukken.

(stilte)
Ik wilde u laten zien, dat uw zaak failliet gaat....

Peters:

Zoo, dacht je dat, jonge man! Dan zul je toch zien, dat wij wel een stootje kunnen velen. Dat trucje van jou zijn wij in een week te boven; daar zijn de heeren voor!

(wijst op Muller en Brown, die pijnlijk glimlachen)
Pankow:

U laat mij in uw ijver om te winnen weer niet uitspreken. Ik herhaal dus: ik wilde u laten zien, dat uw zaak failliet gaat, zoodra er één groote zakenman van mijn soort zal opstaan, die zijn methoden tegenover de uwe stelt; een zakenman, die geen zakenidealist is, zooals u, maar u, mèt de idealisten van het soort van de heeren Muller en Brown en de pacifisten incluis, in zijn zak steekt; een zakenman, die den gordiaanschen knoop doorhakt zonder zich te storen aan de academische argumenten van mijnheer Brown, die

[p. 110]

zelf de verpersoonlijkte academische dwanggedachte is.

Muller:

En u wilt ons wijsmaken, dat u uit dergelijke.... dergelijke theoretische overwegingen deze grap hebt uitgehaald? Kom, mijnheer Pankow, u is toch niet kindsch geworden? en wij zitten hier niet om u sprookjes te hooren vertellen!

Pankow:

U vergist zich, mijnheer Muller; u zit hier om naar mijn sprookjes te luisteren, ook al vergaapt u zich van verveling, eenvoudig omdat ik een paar nuchtere documenten achter de hand heb om u op uw stoel te houden. Wat u een grap noemt, was voor mij de behoefte aan eigen moreele afbetaling. Of u het gelooft of niet, ik had uitsluitend de behoefte u te laten zien, dat ik mijn grooten zakenman niet zit af te wachten zooals de bleeke jongeling Brown op zijn democratischen sterken man wacht en een oude juffrouw op een vrijer, die nooit komen zal.

Brown
(minachtend):

U kunt even goed gelooven, dat Napoleon uit zijn graf zal opstaan.

Pankow:

Niet zoo dichterlijk, Brown! Weet u, mijnheer Muller, waarom u zich vergiste toen u een dichter uitzocht om idealistische Zondagsartikelen te schrijven? Omdat een dichter zóó onnoozel en zóó onpolitiek is, dat hij nog beschikbaar is om plotseling in het tegendeel om te slaan en op zijn manier zakenman te worden.

Peters:

Op zijn manier, zegt u dat wel.

Pankow:

Op zijn manier, ja; dat zegt u minachtend, omdat u de fantasie mist u zulk een zakenman in het groot voor te stellen, omdat u daarbij toch weer onwillekeurig denkt aan uw bespottelijke dictatoren of aan den leider van het kanonnenconcern, waarvan u op uw beurt de marionet is; en daarom stelt u zich mijn ‘grap’ voor als de onhandigheid van een pacifist. U vergist zich nogmaals; want als dat zoo was, zat ik

[p. 111]

hier niet om die grap bewust nog wat voort te zetten. Met deze grap is mijn werkelijke leven pas begonnen, zooals alle werkelijke leven begint als grap. Voor de grap.... mag ik u vragen, of uw dagelijksch spelletje met onzichtbare kanonnen en mitrailleurs minder grappig is? Morgen aan den dag wordt, dank zij uw kinderlijke grappenmakerij, Europa uitgerookt en platgebrand en in puin geschoten. Dat moet dan toch wel het summum van grappigheid zijn!

Muller:

Nogmaals, mijnheer Pankow, ik verzoek u....

Pankow:

O zeker, mijnheer Muller, ik weet, dat u déze grap ook heel erg choqueert; en ik weet ook, dat uw redacteur Kemp, die een ijverig man is, werkt aan een zeer aannemelijke theorie, volgens welke de wederzijdsche sterke bewapening de beste waarborg is voor den vrede. Misschien heeft hij daarin zelfs wel gelijk. Ik zit hier niet om u sentimenteel te maken over den oorlog; ik ben hier gekomen om over uw hoofd heen tegen den zakenman Peters te zeggen, dat mijn grappenmakersinstinct mij er toe gedreven heeft hem een wenk te geven, een teeken te laten zien. Een teeken, meer niet.

Peters:

Ik ben niet bang voor zulke teekens, wees daar maar gerust op! U kletst weer, trouwens.

Pankow:

Dat doe ik en toch ben ik daarvoor speciaal hierheen gekomen. U kent mij nu; u zult nu minder verbaasd zijn over de dingen, die ik later nog zal doen en die u niet raden kunt. Adieu.

(maakt zich gereed om te gaan)
Muller
(haastig):

En de documenten? Uw eerewoord?

Pankow:

Wat voor.... Aha, neemt u mij niet kwalijk.

(haalt enveloppe te voorschijn)
Ik heb deze eigenhandige aanteekeningen van prof. Ritzel
(scheurt

[p. 112]

enveloppe open en haalt cahiers er uit)
bevattende de Grondslagen der Leer van Christus en de Rede als Grondslag van Wereldbeschouwing, meegenomen voor het geval, dat u niet naar mij zoudt willen luisteren.
(geeft cahiers aan Muller, die er met Peters hongerig op aanvalt)
Zij hebben uitstekend gewerkt.

(Muller en Peters bladeren en lezen, lezen en bladeren. Eenige oogenblikken spanning)
Muller
(strak):

Dat is.... pure nonsens.... pure nonsens.

Peters:

Je hebt ons verlakt, verdomd!

(gooit Pankow de cahiers voor de voeten, die ze opraapt)
Pankow:

Zaken zijn zaken, mijnheer Peters. In afwachting van uw gerechtelijke actie nogmaals adieu, heeren!

(deur links af)

Veertiende tooneel

Muller, Peters, Brown.
(Stilte)
Muller:

Dat is mij onbegrijpelijk.... onbegrijpelijk. Wat wilde hij bereiken, met die grap?

Peters:

Er is maar één mogelijkheid: die kerel is stapelgek. Hij was het gisteravond ook al.

Muller:

Gek? Ik weet het niet.... A propos, mijnheer Brown, u begrijpt dat over wat hier voorgevallen is met geen woord wordt gesproken. Met geen woord!

Brown:

Dat spreekt vanzelf, mijnheer Muller. Maar met uw permissie: ik meen, dat wij hier te doen hebben met een schizophrene ideeënconstructie, die zeer dicht in de buurt van krankzinnigheid komt.

Muller:

Mogelijk, mogelijk,

(kijkt door raam)
Het is al leeg geworden,
(tot Brown)
Uw artikel gaat dus vanavond mee.

[p. 113]
Brown:

Moet het, in verband met dit.... geval, nog gewijzigd worden?

Muller:

Neen. De uiteenzetting over dat geval schrijf ik zelf.

Brown:

Uitstekend, mijnheer Muller.

(af)

Vijftiende tooneel

Muller, Peters.
Peters:

Waar houd je het nu op: communisme of krankzinnigheid?

Muller:

Ik zal de zaak zonder omwegen behandelen, d.w.z. duidelijk maken, dat een groepje asociale individuen, hoogstwaarschijnlijk door duistere machten ondersteund, dezen coup d'état voor zijn rekening heeft. En verder....

(telefoon. Neemt horen)
Muller hier.... Wie?.... Ik heb u toch gezegd, dat ik op dit oogenblik niemand wensch te ontvangen!.... Wat? Welken naam zegt u? Dr. Carter?

Peters
(springt op, wespensteek):

Carter? Binnenlaten, onmiddellijk! Onmiddellijk!

(fluistert Muller iets in het oor; Muller verschiet)
Muller
(in horen):

Mijnheer Carter wordt verwacht.

(hangt op)
(Muller en Peters wachten bewegingloos. Stilte. Voetstappen)

Zestiende tooneel

Muller, Peters, Dr. Carter.
Carter
(op deur links, portefeuille onder den arm):

Goedenmorgen, heeren.

(Muller en Peters bui-

[p. 114]

gen)
Mijnheer Peters, ik had al eens het genoegen, bij een vorige bijeenkomst.

Peters:

Mag ik even voorstellen? Mijnheer Muller, mijnheer Carter.

(formaliteiten)
Carter:

Aangenaam. Gaat u toch zitten, heeren.

(Muller en Peters gaan zitten. Peters biedt Carter stoel aan, daarna sigaar)
Ik zal u maar sans façon meedeelen, wat de reden van mijn komst is. Ik ben op een inspectiereis langs onze ondernemingen, en wel in het bijzonder onze ondernemingen, die zich bezighouden met de publiciteit. Men heeft mij daartoe opdracht gegeven, omdat er gegronde twijfel bestaat aan het effect van deze ondernemingen op de publieke opinie. Bij het bestudeeren van een rapport over de verschillende bladen, die wij sedert eenigen tijd controleeren, is ons gebleken, dat er nog zeer weinig eenheid is in de gedragslijn, die door de bladen in quaestie wordt gevolgd. Waar er in de nabije toekomst politieke verwikkelingen op handen zijn, die zulk een eenheid dringend noodig maken, hebben mijn opdrachtgevers mij belast met een onderzoek ter plaatse en met het invoeren van de vereischte unificatie. Ik verwacht, mijne heeren, dat u mij daarbij de behulpzame hand zult willen bieden.

Peters:

Wij zijn geheel tot uw dispositie, mijnheer Carter.

Carter:

Dank u. Ik wil u niet verhelen, dat ook de wijze, waarop ùw blad geleid wordt, ons reden heeft gegeven tot ernstige bezorgdheid. In uw midden heerscht nog steeds een geest, die getuigt van de sleur der vroegere traditie; ik hoop, dat u het met mij eens zult zijn, dat daaraan een eind moet komen, en wel zoo spoedig mogelijk. De gebeurtenissen van de laatste vier en twintig uur bewijzen, dat er geen tijd te verliezen is.

[p. 115]
Peters:

Wij zijn bereid u alle ophelderingen te verschaffen over deze gebeurtenissen. Het zal u dan blijken, dat wij het slachtoffer zijn geweest van een listig complot, mijnheer Carter.

Carter:

Ik begrijp u niet. Over welke gebeurtenissen spreekt u?

Peters:

Over de communistenrelletjes van dezen morgen voor ons gebouw. U zei toch....

Carter:

Daarvan is mij niets bekend. Ik sprak over de groote troepenverschepingen naar Afrika, die gisteren begonnen zijn.... Zoo, dus relletjes voor uw gebouw! Is er schade aangericht?

Peters:

Niet noemenswaardig.

Carter:

Ik wil daaromtrent straks gaarne nog een en ander van u hooren; maar u houdt mij ten goede, dat ik eerst over de groote lijn en daarna over de kleine strubbelingen van uw eigen onderneming spreek; want u zult wel begrijpen, dat ik niet hierheen ben gekomen om over een communistisch opstootje te handelen. Ik vermoed zelfs, dat dergelijke onaangenaamheden in de toekomst gemakkelijk vermeden zullen kunnen worden, wanneer er eindelijk definitief gebroken is met de sleur. Mijne heeren, er staan dingen te gebeuren, waarvoor wij paraat moeten zijn. De grensgeschillen in Afrika nemen steeds scherper vorm aan; ieder oogenblik kan daardoor ook in Europa een conflict worden uitgelokt, waarbij mijn opdrachtgevers in hooge mate zijn geïnteresseerd. Het ligt voor de hand, dat de verschillende bladen, die binnen onze invloedssfeer liggen, eensluidende instructies moeten ontvangen, die zij, in de verschillende nationale versies natuurlijk, kunnen uitvoeren, zoodra er ergens gevaarlijke wrijving ontstaat. Daarbij zullen de factoren van het kleine eigenbelang voortaan moeten achterstaan bij de belangen van mijn opdrachtgevers.

[p. 116]

Het schijnt, dat men van dit cardinale feit nog lang niet overal doordrongen is, dat men zich aan uw blad nog altijd meer zorgen maakt over het wegloopen van een ontevreden abonné dan over de doeltreffendheid van het onderdeel in het groote geheel.

Muller
(bleekjes):

Met uw verlof, mijnheer Carter: een krant, die het vertrouwen van zijn lezers mist, kan toch bezwaarlijk leiding geven aan de publieke opinie?

Carter:

Het zijn juist deze opvattingen, die bewijzen, dat u zich nog zeer onvoldoende hebt losgemaakt van de oude tradities, mijnheer Muller. U schijnt nog steeds niet te beseffen, dat er een macht achter u staat, die u vergunt desnoods tijdelijke verliezen aan abonné's te lijden, zonder dat uw bestaan daardoor wordt bedreigd. Het had, dunkt mij, op den weg van mijnheer Peters gelegen, u dienaangaande volledig voor te lichten na de besprekingen, die ik met hem heb gevoerd.

(tot Peters, scherp)
Met name hebben mijn opdrachtgevers den indruk, mijnheer Peters, dat u zich tot nog toe te weinig rekenschap hebt gegeven van de wijze, waarop uw blad een functie behoort te vervullen in onze gemeenschap. Het schijnt, dat u nog niet hebt willen inzien, dat u niet meer, zooals dat vroeger het geval was, kleinhandel drijft met als eenig doel een fatsoenlijk batig saldo! Wij zijn van meening, dat dit funeste gemis aan inzicht de voornaamste oorzaak is van dien eeuwigen angst voor den lezer. Alsof men van dien lezer niet zou kunnen maken wat men zelf wil! Maar in de eerste plaats is daarvoor noodig, dat u, mijnheer Peters, uw gedragslijn niet langer laat bepalen door berekeningen uit den tijd, toen u nog geen verplichtingen had jegens ons. Ik hoop, dat u dezen wenk begrijpt?

Peters

(bijt zich op de lippen, zwijgt)
[p. 117]
Carter:

Wanneer wij ons publiciteitsorganen verschaffen, dan doen wij dat niet om liefdadigheid te bedrijven: wij nemen geen kranten onder contrôle, die anders hun natuurlijken dood wel zouden zijn gestorven, om den directeuren gelegenheid te geven hun eigen nerinkje voort te zetten. U kunt, wat ons betreft, in één dag duizend abonné's verliezen; wij zullen u de middelen geven om er tienduizend voor terug te krijgen, als u zich aanpast aan wat de tijd eischt; u kunt automobielen, gouden bekers en reizen naar Indië uitloven, u kunt schoonheidswedstrijden organiseeren en het initiatief nemen voor Poolvluchten en voor mijn part vredesconferenties; maar wij eischen van u dan ook als tegenprestatie, dat u zich zonder chicanes in dienst stelt van onze belangen, zoodat u op het beslissende moment ons niet komt verrassen met geweeklaag over een onbeteekenend hoopje pruttelaars, uw lezers. Als ik een beeld mag gebruiken: u zult er goed aan doen, mijnheer Peters, uw winkeliersidealen zoo spoedig mogelijk te verwisselen tegen die van een rayonchef! Preekt u voor uw winkeliers-abonné's gerust tegen de warenhuizen, als dat zoo te pas komt, maar wordt u er zelf alstublieft geen dupe van!

(stilte; Carter klopt asch van zijn sigaar, staat op)
Mijne heeren, het ligt niet in mijn bedoeling u met ontslag te dreigen. Ik leg er alleen bijzonder den nadruk op, dat de zaak, waarom het gaat, geen uitstel kan lijden. Het aantal punten, waarop wij onze volle aandacht moeten concentreeren, wordt steeds grooter; het versnelde tempo der herbewapening schept steeds meer kansen op incidenten; de nationale tegenstellingen, die veel scherper zijn dan vijf jaar geleden, doen binnen afzienbaren tijd botsingen verwachten; de massa's komen met den dag meer onder de suggestie van hun leiders. Meer behoef ik u toch niet te zeggen?.... Ik zal er prijs op

[p. 118]

stellen, hedenmiddag met u de instructies in onderdeelen te bespreken. Maar mag ik eerst het genoegen hebben u in mijn wagen naar een restaurant te brengen voor de lunch?

(Muller en Peters buigen zwijgend)
DOEK