Hofstadtooneel
Ibsen, Nora
Zoals vroeger waarschijnlijk dit spel van vrouwenemancipatie bij de toenmalige A.V.S.V. wel hevig in de mode zal zijn geweest, zo is het nu mode geworden, het als verouderd en uit de tijd te beschouwen. Gedeeltelijk hebben degenen, die de vergankelijkheid van dit en andere ‘sociale’ stukken van Ibsen proclameren, gelijk; er is een kant van vergankelijkheid aan deze zo sterk onder de spanning van het overal naar oplossing dringende conflict geschreven drama's, die de mens van 1925 als belachelijke exaltatie van afgestorven, niet meer werkelijke drogbeelden verschijnt. ‘Een vijand des Volks’, ‘steunpilaren der Maatschappij’ verliezen met hun actualiteit de voornaamste oorzaak van hun vroegere aantrekkingskracht; maar met Nora is het dinsdagavond nogmaals gebleken anders te zijn. Hoewel ook hier het probleem in zijn uiterlijke formulering slechts een historische interesse kan wakker roepen, groeide de eeuwige zin over de formule heen.... Het tempo des levens is in deze tijd versneld; wij kunnen niet meer aannemen, dat de vrouw met de kern van zelfstandigheid drie kinderen krijgt van de man, in wie ze eigenlijk de begripsloze kwast heeft te zien. De botsingen zijn door de veranderde maatschappelijke verhoudingen zelfs voor een deel verplaatst naar de ‘vrije’ periode vóór het huwelijk; de zelfstandigheidskern in de vrouw wordt systematischer tot ware zelfstandigheid (en overzelfstandigheid) gekweekt en behoeft zich daarvoor niet meer in de training van een
kind-vrouwbestaan te begeven. De man (want de advocaat Helmer is de doorsneeman van Ibsen's tijd) spreekt niet meer van godsdienst en moraal om zijn eigen tekort te maskeren en kwalificeert zijn Nora niet meer als ‘leeuwerikje’. Al deze verhoudingen zijn veranderd en worden plastisch als voorbijgegaan gesymboliseerd door de kleine kokette scène tussen Nora en Rank in het tweede bedrijf, die, wanneer de korterokken-mode aanhoudt, veranderd zal moeten worden!
Nora is alleen blijven leven door Nora zelf. Want onder alle stelsels van liefdesstrategie, die de veranderende conventies meebrengen, is de vrouw gebleven, wie zij was: beurtelings idool en mens; en de man is gebleven, wie hij was: beurtelings aanbidder en.... mens. Daarmee is ook het probleem gebleven. Verlangt het idool aanbidding of wil de mens een begrijpende gelijke? Ibsen verlegde in het resuluut gegeven antwoord, de dichtvallende deur, de beslissing naar het laatste en legde daarmee de hoofdschuld op de man; wij zijn geneigd alles te compliceren en zien in Nora's ongerijpte levenshouding evenzeer een schuld tegenover haar man, wanneer er nog van schuld gesproken mag worden. De man, die zijn vrouw niet begrijpt, heeft al te dikwijls een vrouw, die hem de mogelijkheid tot begrip niet geeft.
Eenzijdig is Nora, voor ons; of liever, Helmer is, voor ons, overdreven negatief voorgesteld; immers hij was een subliem aanbidder (na 3 kinderen) en dat is een functie, waaraan onze eeuw niet rijk is. Maar levend is Nora als het vreemde andere in de vrouw, dat vraagt om gelijkwaardigheid naast de aanbidding en niet weet wat zij daarmee vraagt aan een.... man. De huidige instelling ‘garçonne’ is er om te bewijzen, dat dit probleem, gewijzigd, niet verouderd is; en Ibsen overstijgt hier de sociale tendens, waar hij Nora naar deze gelijkwaardigheid laat hunkeren en niet naar het efemere misprodukt ‘vrouwenemancipatie’.
Het boven-19e-eeuwse, het gehalte van dit stuk, bracht Else Mauhs met 20e-eeuwse intuitie over het
voetlicht. Zij is misschien de grootste, in ieder geval de onfeilbaarste aktrice, die wij thans hebben. Ook nu ontging haar geen moment van het ware leven, zelfs niet tussen de antieke curiositeiten van het veel te trage slot. De ontwaking groeide tragisch in haar spel en het beslissende moment voltrok zich daardoor juist op Nora's stille gezicht tegenover de zich opwindende en weer bijkomende Helmer. Dit was ronduit: geniaal.
Bassermann vroeger en Reule nú trachtten de man te spelen. Geen van beide heeft mij bevredigd. Ligt het aan de Helmerfiguur, die oneindig meer door de tijd aangevreten is dan Nora zelf? Terwijl Bassermann een bruut uitdacht en Reule een geposeerde, houterige zot gaf, gingen zij m.i. beiden aan het ‘gewone’ voorbij. Het blijft echter dubieus, of die gewoonheid (die nu niet gewoon meer is) nog op het toneel herleven kan.
Van der Lugt en Jo de Boer-van Walraven, resp. als Rank en Christine Linde, hadden goede dingen. Een bijzonder woord van hulde aan Piet Bron, die in de sobere verzorging van de Krogstadrol liet zien, hoeveel een onderdeel tot welslagen van het geheel kan bijdragen.
24 oktober 1925
M.t.B.