Aantekeningen bij het seizoen (1925)
Na de hartige woorden, die Scholte en Korthals Altes aan het afgelopen toneelseizoen gewijd hebben, rest mij alleen een enkele aanvullende kanttekening bij het gebied, dat ik voor mijn aftreden als redacteur en daarna als loslopend particulier had te bestrijken. Met de scherpe kritiek van beiden kan ik mij geheel verenigen; ja, zelfs zou ik verder willen gaan en het optreden van de heren Havermans en Ivens, hoe onvruchtbaar en ontactvol georganiseerd het ook was, als symptoom willen toejuichen. Wat steeds verzwegen is, wat misschien door de onberekenbare invloeden op de officiële pers uitgeoefend wel ten dele moest verzwegen worden, brak hier een ogenblik spontaan en hoorbaar los; er was een protest..... En de heer Verkade verzocht Ivens op zijn kantoor te komen, om daar, fluisterend, privé, onspontaan en onhoorbaar nogmaals getuigenis af te leggen, maar dan vooral zachtjes, minder luidruchtig, in visitetoilet liefst. Men mag vermoeden, dat dan inderdaad de heer Ivens in zijn hemd zou hebben gestaan, een eer, die nu Verkade te beurt viel. Waarachtig, ik gun het hem, die het seizoen bedierf, duizendmaal liever! Hij, die met bescheiden middelen, met bescheiden capaciteiten eens een geziene figuur was, hij, die in het vorige seizoen nog zich vol goede wil toonde, hij heeft ons smadelijk in de steek gelaten. Moeten wij de tijd gaan terugwensen toen Royaards heerste en Jacqueline zong? Toen het artistieke Comoedia nog in het Centraaltheater speelde en de Haghespelers nog leefden? toen wij Willy Haak nog zagen en Lobo?.... Het is jammer van de mensen!
Ik heb weinig belangrijks uit 1925 te vermelden. Het aardige blijspel van Géraldy, Si je voulais.....’ werd al dadelijk een verleidelijk succes. Dat bleek gevaarlijk; het kwam niet meer van het repertoire en heeft velen gesterkt in hun mening, dat het huwelijk zo erg beroerd nog niet is. Deze invloed is natuurlijk zeer nuttig, maar het mag geen reden zijn voor een
gezelschap, dat zich respecteert, om hierbij vrijwel in slaap te vallen. Een der minst speelbare Pirandello's, Alles komt terecht, viel daarop als een baksteen; aan de buitenlander Moïssi werd de eer overgelaten met de goede Pirandello te komen. Hamlet in modern kostuum was een interessant, een m.i. zeer geslaagd experiment, waarover P.C. dan ook een drietal artikelen meende te moeten publiceren. Maar toen liep het langzamerhand tegen St. Nicolaas en het jaar bleek plotseling al voorbij te zijn.....
Het Hofstadtooneel gaf Else Mauhs enige prachtige speelkansen, in het onbelangrijke Ontrouw en in een zeer verzorgde heropvoering van Nora, die Dirk Coster in de Stem tot een magistraal opstel bewoog. Maar ook Van der Lugt heeft niets gewaagd en derhalve waarschijnlijk heel veel gewonnen..... Kassa!
Het Schouwtooneel bleef zozeer op de begane grond, dat wij er niet naar behoefden te kijken.
Saalborn opende met Jephta. Niet in Ifis echter, maar in Tondeleyo vond hij zijn trouwe minnares Tondeleyo, de zwarte, verleidelijke, ondankbare. Zij is inmiddels een internationale figuur geworden, zodat men in Londen een instrument heeft geconstrueerd om blanke aktrices in de kortst mogelijke tijd tot volbloed negerin te bespuiten (aldus leerde mij de Sketch op het Leesmuseum). Vele critici hebben getracht met dezelfde energie een werktuig uit te vinden om hun gal over dit sensationeel produkt uit te storten; maar Julia de Gruyter heeft gewonnen en er is veel gehuild. Anderen weer trachtten ons wijs te maken, dat dit de weg was, die naar het ‘théâtre pur’ zou leiden. Mijn delicatessenhandelaar, die het stuk met veel ontroering had gezien, wist mij daarvan echter, bij informatie, niets mee te delen.
Van het buitenlandse toneel memoreer ik met groot genoegen de hernieuwde kennismaking met Der Blaue Vogel.
Uit Korthals Altes' overzicht kan men, als men het nog niet wist, leren, dat het einde nog droeviger was
dan het begin. Wij staan blijkbaar voor één der zwaarste crises van het toneel. Het z.g. litteratuurtoneel kan zich niet handhaven; de weg naar een zelfstandiger dramatiek (zie Tijl in de opvoering der Vlamingen!) is onzeker; de auteurs, de akteurs, de regisseurs aarzelen en doen uitvallen in verkeerde richtingen.... Voorlopig zien wij het komend seizoen met grote gereserveerdheid tegemoet.
Het schijnt, dat ook de film zich in de afgelopen maanden te goed deed aan de groeiende belangstelling van het ‘intellect’ door alle belangstelling zoveel mogelijk onwaardig te zijn. Van de franse ‘cinéastes’ zag Amsterdam..... niets. Amerika plantte zich rustig en middelmatig voort, europese invloeden verwerkend tot vervelens toe, europese regisseurs lokkend met zijn dollars. En alleen de U.F.A., wankelend voor het overzees kapitaal, bracht ons nog een meesterwerk: Variété. Hier concentreerde zich nog éénmaal, groots en tragisch, alle ervaring van het ‘realistische’ filmtijdperk in een duizelingwekkende zwaai van wild, bruut, beestachtig leven; in de kinderlijke reus Jannings, in de kleine, slanke vampier, Lya de Putti.... Nog eenmaal mochten wij beleven, wat drift is en wat moord, wat de diepste val na het eeuwige-driehoeksspel te betekenen heeft..... De benedenmoerdijkse censor draalde dan ook niet en zette er de schaar der ‘zedelijkheid’ in, zodat ook het ‘nette’ Amsterdam Dupont's opus zonder opwinding des vleeses in het Ceintuurtheater kon savoureren, besnoeid, geplukt, bedekt, eerbaar.... Nog gaf Charley Chaplin in zijn Gold Rush de met spanning verwachte meesterlijke onthulling van zijn realistisch expressionisme, waarmee hij ook hier ontelbare pennen tot lyrische verrukking bewoog.
Maar ook de film aarzelt. Waarheen?
7 augustus 1926
M.t.B.