Nina die Komödie einer Filmdiva
van Bruno Frank.
Leopold Jessner Ensemble.
Princesse Schouwburg.
‘Die Persönlichkeit ist alles’.
‘Die Ähnlichkeit ist alles’.
Tusschen deze beide polen beweegt zich het rharmante blijspel van Bruno Frank, waarmee wij gisteravond in een uitstekende bezetting kennis hebben gemaakt. Ongetwijfeld, het is een blijspel, maar een blijspel van de betere soort; achter de vaardige dialogen verbergt zich een dilemma, waarmee wij in den tijd van de Filmliga plachten overhoop te liggen. Wie beslist over het lot van een film? Welke rol is daarbij toebedeeld aan de ‘star’? Frank geeft de oplossing, die alle voorvechters van een filmkunst met den ‘cineast’ als centraal punt tot enthousiasme zou kunnen verleiden, want hij verwisselt eenvoudig de beroemde diva, die moe is van het filmbestaan, met haar ‘double’...... en het publiek merkt niets, de film wordt een enorm succes, terwijl de echte ster op haar gemak geniet van het privé-leven met haar man van wien zij houdt. Maar Frank trekt de lijn verder door; zijn comedie is niet slechts een comedie van de film, maar tevens een persiflage van den schijn in het algemeen. Ook de ‘cineast’, de Pygmalion, die de plaatsvervangster moet bezielen tot een evenbeeld van haar voorgangster, is maar een schijndictator, want hij is de eerste, die haar slachtoffer, in casu haar echtgenoot wordt. (Wij geven weliswaar dezen filmtyran een goede kans op een spoedige scheiding, maar hij is er dan toch maar ingeloopen). In het derde bedrijf heeft Frank de rollen omgedraaid; dr Brewer, de man van de echte ‘ster’, triomfeert, nadat zijn vrouw haar carrière voor hem heeft opgegeven, Paul Hyrkan, de regisseur, die zulk een echtgenoot aanvankelijk als een overbodig meubel uit den oertijd beschouwde, is zelf dupe geworden en zijn geperfectionneerd ‘double’ een canaille van een diva met een angelsaksisch accent en een volledige serie aangeleerde filmgebaartjes.
Een alleraardigst, goed gebouwd en allerminst onbeduidend stuk dus, met een paar scherp geteekende figuren, de filmspeelster Nina Gallas en den regisseur Hyrkan; daaromheen gegroepeerd eenige vermakelijke blijspelpersonnages. In een uitmuntende, soepele en in alle opzichten voortreffelijk verzorgde vertooning geniet men er van met de aandacht, die een blijspel zelden toestaat. Men klaagt er wel eens over, dat het publiek de buitenlandsche acteurs begunstigt en de binnenlandsche voor leege zalen laat spelen, en inderdaad, er is reden voor die klacht; maar wij willen deze gelegenheid toch niet voorbij laten gaan om er op te wijzen, dat het spel van deze Duitschers (ensemble zoowel als individueele techniek) de prestaties van veel Nederlandsche gezelschappen absoluut slaat! Hier geen geaarzel voor het souffleurshokje en geen trage intermezzi, maar een opvoering, die in alles klopte! Hoewel wij veel onbillijke verwijten, die men onzen tooneelspelers pleegt te doen, afwijzen, moeten wij hen toch op een feit als dit attent maken. Het verklaart mitsdien toch één en ander; want een publiek wil nu eenmaal geen lacunes in de illusie.
Lydia Busch (die ik tot mijn spijt niet in haar vorige rollen kon zien) heeft de filmdiva èn haar ‘double’ meesterlijk gespeeld. Zij had hier twee gestalten tegenover elkaar te stellen, waarvan de ééne een intelligente vrouw, de andere een zakelijk type moet zijn; de ‘gelijkenis’ van die twee is zuiver uiterlijk, maar juist daarmee alleen is de film gebaat, suggereert Frank. Uistekend kwam dit verschil in eruditie en temperament in de beide creaties van deze begaafde actrice tot zijn recht; beter pleitbezorgster voor de zinledigheid van den schijn had de schrijver nauwelijks kunnen vinden. Een kleine nuance beslist hier over het welslagen van de vertolking; en Lydia Busch vond deze nuance overal, zoodat men nauwelijks een zwakke plek in haar dubbele opvatting zou kunnen aanwijzen.
Naast haar zagen wij een minder overtuigenden - maar toch zeer sober een beschaafd gespeelden - echtgenoot van Fritz Melchior en een goed getypeerden regisseur van Erwin Parker, een zakelijk wezen met naakte kraaloogjes, wiens zakelijkheid overigens niet mee blijkt te vallen; een secretaresse van Lotte Jäger, die deze functie perfect waarnam; een zeer vermakelijken Beier van Emil Rameau (in wiens handen ook de regie was) en een paar kittige dienstmeisjes van Anna Jeanette Weiss en Hedwig Schlichter. De regie, wij zeiden het al, was af, alleen de décors waren niet bepaald origineel.
De vertooning vond zeer hartelijke waardeering, zooals duidelijk bleek uit het langdurig applaus.
M.t.B.