Somerset Maugham's ‘Sheppey’
Een van de belangrijkste premières van het seizoen
Bij het Hofstadtooneel

Een uitmuntend stuk, een uitmuntende regie, uitmuntend spel!

Hoe zelden kan men als criticus met een dergelijke volmondige verklaring beginnen, en hoe aangenaam is het zoo te kunnen beginnen! Na veel halfslachtigs eindelijk een avond, waarop het Hofstadtooneel met rechtmatigen trots kan terugzien als een sublieme prestatie, dit maal nu eens niet van gasteerende vreemdelingen, maar stuk voor stuk van spelers uit eigen land. Het doet mij al bijzonder veel genoegen, dat deze opvoering mijn in het Avondblad van gisteren uitgesproken meening rechtvaardigt, dat ieder voorbarig afschuiven van de ‘schuld’ op één bepaald gezelschap onjuist is; want met de vertooning van ‘Sheppey’ bewijst het Hofstadtooneel over uitstekende krachten te beschikken en tot uitstekend ensemblespel in staat te zijn. Men geve den acteurs, die voor zulk een eersterangs-vertolking gezorgd hebben, meer tijd voor meer van dergelijk werk...... en het Nederlandsche tooneel is nog verre van verloren!

Het stuk van den bekenden Somerset Maugham is belangwekkend door zijn probleemstelling: de grens van het ‘normale’ en ‘abnormale’. Sheppey, de kappersbediende, wint in de sweepstake. Het geld, voor den ‘normalen’ man waarschijnlijk een aanleiding om òf te gaan rentenieren òf te gaan boemelen, bevrucht in hem een gedachte, die (wie weet!) anders misschien zou zijn blijven sluimeren achter de fatsoenlijke armoede van een kappersbestaan. Het komt in Sheppey op, dat de wereld slecht en onredelijk is; het komt in hem op, dat men Jezus zou kunnen navolgen. Waarom niet? Het is een gedachte, die ook haar volledige consequentie heeft; alleen...... de wereld is er niet van gediend, dat men op grond van zulke dwanggedachten dieven en straatmeiden in huis neemt, Zij verklaart den consequenten Christen voor gek...... wat hij dan ook is. Maatschappelijk is Sheppey, van het moment af, dat hij in den kapperswinkel, onder het scheren van een klant, de gevaarlijke idee voor het eerst al zeepend formuleerde, op het gevaarlijke pad, dat leidt naar de a-sociale eenzaamheid in een eigen wereld, die van de stemmen, van de hallucinatie. Somerset Maugham laat telkens de twee kanten van het probleem met eenvoudige, maar aangrijpende effecten zien: de gek is tevens de man, die den verstarden leuzen der menschen plotseling weer nieuw leven inblaast, zoodat de leuzen een verschrikkelijke realiteit herkrijgen. De leuzen worden weer waarheid, het ‘hebt uw naaste lief’ openbaart zich door de consequentie van den gek als een absurditeit, die geen maatschappij kan dulden.

Dit probleem is in zijn structuur echt Engelsch; maar Somerset Maugham weet het te hanteeren zonder een oogenblik in de goedkoope Engelsche ‘moraline’ te vervallen, die zoo vaak de zuiverheid der probleemstelling wil bederven. Alleen in het laatste bedrijf, waar de ‘stem’ Sheppey komt belagen, dreigt heel even het melodramatische, het te veel, dat b.v. in ‘Hanneles Himmelfahrt’ zoo storend werkt; het is overigens niet hinderlijk en zeker niet in een superieure vertooning als die onder de regie van van der Horst. ‘Sheppey’ is een stuk, dat heel gemakkelijk totaal verprutst kan worden, naar den sentimenteelen en drakerigen kant; des te meer eer voor den regisseur, die het weet te geven zooals de schrijver het zeker bedoelde: als een onopgelost duel tusschen het ‘normale’ en het ‘abnormale’. Sheppey sterft, Somerset Maugham bespaart ons zijn transport naar het gesticht; en zoo is het ook het beste. Door een einde naar den kant der krankzinnigheid zou de probleemstelling evenzeer zijn geschaad als door een heiligverklaring in den stijl van den laakbaren Gerhart Hauptmann.

Somerset Maugham geeft in ‘Sheppey’ niet alleen een interessant, maar ook een sterk gebouwd drama, met een uit het humoristisch gesprek van een coiffeurswinkel zich geleidelijk ontwikkelend eerste bedrijf, een uitmuntend gebouwd tweede, waarin de karakters scherp en onsentimenteel tegenover elkaar worden uitgespeeld, en een slotacte, waarin een riskant motief (de hallucinatie) met talent wordt behandeld. De grondtoon van den humor sterft langzaam weg (het publiek voelde gisterenavond helaas niet overal de overgangen juist aan!), tot men voor het naakte feit van Sheppey ‘abnormaliteit’ komt te staan, en voor den dood.

Moeilijk zou er een beter acteur te vinden zijn voor dezen Sheppey dan Johan Elsensohn. Het was een prachtige revanche van dezen begaafden speler op zijn hulpeloozen Stauffacher in ‘Wilhelm Tell’, die hem immers niet lag. Geeft men Elsensohn een rol, die hij aanvoelt, dan is hij tot de voortreffelijkste dingen in staat; zijn Sheppey was een meesterlijk voorbeeld van zulk een rol. Er liggen hier overal voetangels en klemmen, men kan zich de liederlijkste sentimentaliteit voorstellen als men aan een slechten Sheppey denkt; maar Elsensohn had zijn intuïtie mee en haalde het overal. Langzaam en broeiend wordt de gedachte van het consequente Christendom in hem wakker, half en half als een anecdote, verteld aan een klant; en zonder stuipen, als een logisch organisme, groeit de gedachte, die men in zijn omgeving als idée fixe zal moeten behandelen, in hem tot rijpheid. ‘Een God van gezond verstand en humor’, daarvan spreekt Sheppey in zijn hallucinatie, en daarmee is hij gek geworden...... Het is van Elsensohn en de regie uitstekend gezien, dat de groei van de gedachte geleidelijk moet worden overgebracht op den toeschouwer. Nóg iets ingehoudener, zou ik haast zeggen, kan Elsensohn in de derde acte het visioen spelen, en nog ‘gewoner’, minder hiëratisch, kan die ‘stem’ zijn, waarin geen opera-effect mag overblijven; maar dit is slechts een kantteekening bij een interpretatie, die volledig gaaf was en die men kan boeken als een van de groote rollen van het Nederlandsche tooneel.

Maar ditmaal hadden wij bovendien niet te doen met een solorol, die in halfheden verdronk. De tegenspelers waren zonder uitzondering boven de middelmaat. Al die tegenspelers representeeren eigenlijk één front: het maatschappelijk ‘gezond verstand’, dat het goddelijk (krankzinnig, zooals men het wil), ‘gezond verstand’ van Sheppey veroordeelt, of hoogstens met de sympathie van het medelijden bejegent. Ieder heeft zijn eigen nuance van maatschappelijkheid. Dr Jervis, bijzonder sober en verzorgd gespeeld door Dirk Verbeek, vertegenwoordigt de niet onvriendelijke maar alles van het psychiaters-standpunt beoordeelende wetenschap. Ernest Turner (een verrassend knap stukje tooneelwerk van Toni van Otterloo Jr.), Sheppey's aanstaande schoonzoon, heeft de aandeelen van den ‘Führer’ in zijn zak, al is hij voorloopig nog slechts een onderwijzertje met eerzucht, en als toekomstige dictator heeft hij voor zijn schoonvaders consequentie alleen verachting over; Sheppey's dochter (pittig gespeeld door Emmy Meunier) is daarbij zijn natuurlijke bondgenoote. Bradley, de kapperspatroon, ook al in de beste handen bij Anton Roemer, geeft de maatschappij in het speciale kristal van den kapper, die zich geen hooger ideaal heeft geschapen dan een compagnonschap in een kapperszaak. Ada, Sheppey's vrouw (een fijne en sobere rol van Dora Haus) wijst de consequentie van haar man wel van de hand, maar zij kan in het medelijden toch met hem communieeren; en een soortgelijke communie, maar ditmaal in het besef van gemeenschappelijk dupe te zijn, vindt men bij den boef Cooper (Theo Frenkel) op zijn best) en bij de straatmeid. Deze Bessie Legros verdient nog een extra woord van hulde; Mien Duymaer v. Twist maakte van deze vrouw een niet te verbeteren creatie, die volkomen aan die van Elsensohn evenredig was. Ook de kleinere rollen waren goed bezet.

Het décor van den kappersalon was frisch en zelfs doelmatig, scheen het mij toe. En de regie van Adriaan van der Horst, die zeker een belangrijk aandeel in het welslagen van de vertooning zal hebben gehad, muntte uit door bescheidenheid: precies, wat Somerset Maugham in dezen vraagt.

Voor deze première, die zeker één van de allerbeste van het seizoen genoemd moet worden, hadden zich niet overtalrijke belangstellenden naar den Schouwburg gewaagd, die de spelers geestdriftig toejuichten. Als men in Den Haag nog iets voor goed tooneel voelt, zal het de volgende avonden vol zijn.

M.t.B.