‘Rassen’ van Ferdinand Bruckner te Rotterdam
Een indrukwekkende vertooning
Zaterdagavond heeft het Hofstad-Tooneel de première van Bruckners ‘Rassen’ in den Grooten Schouwburg te Rotterdam gegeven. Met het oog op de actualiteit van het in dit stuk behandelde probleem heb ik, in afwachting van de Haagsche première, deze voorstelling bijgewoond.
‘Die Rassen’ is een uitterst curieus voorbeeld van een tooneelstuk, dat zijn waarde dankt aan het contrapunt der dialogen, waaronder de actie zich (maar grootendeels verzwegen of aangeduid) voltrekt. Er is nogal wat geschrapt (volgens de aanwijzingen van den schrijver), maar de dialogen blijven het drama toch beheerschen. In de regie van Cor van der Lugt Melsert kwam dat nog extra uit, omdat hij in de twee groote scènes vol actie (het tafereel in het Brauhaus en de scène, waarin de Jood Siegelmann vernederd wordt) achterbleef bij het individueele spel. In de Brauhaus-scène was, vooral voor het binnenkomen van den agitator Rosloh, te weinig beweging, in de scène bij Siegelmann te weinig tragische spanning, doordat Gimberg den juisten toon niet trof. Het pleit wellicht voor de Nederlandsche acteurs, dat zij deze collectieve bêtises moeilijk kunnen aanvoelen, maar Bruckner eischt hier nu eenmaal dien toon, en het ligt op den weg der regie de ‘locale kleur’ zoo sterk mogelijk te laten spreken.
Ik stel deze bezwaren voorop, omdat zij bij het inspelen gemakkelijk te verhelpen zijn en omdat deze opvoering het waard is, dat zij in ieder detail slaagt. Immers in het spel der hoofdpersonen was dikwijls het ware accent aanwezig; er weren ronduit voortreffelijke rollen van Vera Bondam als Hélène Marx en van Hermann Schwab als haar vader. Johan Schmitz, Dick van Veen, Paul Steenbergen en Jan van der Linden gaven als Duitsche studenten alle vier zeer veel goeds te zien. Hier en daar ontbrak een en ander aan de duidelijkheid en zuiverheid der dictie; maar ook dat kan zeker gecorrigeerd worden.
Wat den bouw van het stuk betreft: men legge in den Haag de pauze niet na het zesde tafereel! Dat moment is psychologisch onjuist.
Als geheel maakte de opvoering kennelijk indruk op het publiek, dat zich van politieke reactie geheel onthield; het spontane applaus na de prachtig gespeelde discussie tusschen Hélène Marx en haar vader, die zijn Jood-zijn verloochent, behoeft men niet als zoodanig op te vatten. Bruckner heeft trouwens met groote objectiviteit de geestesgesteldheid ook der nationalistische studenten geteekend; men zou de eerste tafereelen bijna zonder censuur in Duitschland kunnen spelen.
Ook hier - evenals in Parijs - maakte het martiale biergedoe der jongelingen in het Brauhaus op het publiek eer een komischen dan een afstootelijken indruk. ‘Die Götzen der Maigoto-Neger’ noemde Kurt Tucholsky zulke wezens eens; maar in de vertooning van Van der Lugt zijn deze ‘Götzen’ tamelijk gedistingeerd. Wie den Duitschen student van nabij kent, weet, dat bij hem Schneidigkeit het doorgaans wint van de distinctie.
Deze enkele opmerkingen ter aankondiging van een belangrijke tooneelgebeurtenis. Ik kom bij de première in den Haag uitvoerig op stuk en vertolking terug.
M.t.B.