Als jij het wilt
Leekenspel van Garmt Stuiveling
Gebouw v.K. en W.

De S.D.A.P. heeft het Meifeest gisteravond gevierd met een leekenspel van Garmt Stuiveling, dat tot onderwerp drie phasen in de arbeidersbeweging heeft; 1890 (mislukt verzet), 1910 (bloei der organisatie), 1934 (reactie, werkeloosheid, verdeeldheid, fascisme). Het leekenspel is tegenwoordig in de mode en het is dus niet verbazingwekkend, dat Garmt Stuiveling, dichter met talent voor goed loopende, soms tamelijk rhetorische verzen, zich ook eens van dit wapen heeft bediend. Want het leekenspel vraagt om een zekere dosis rhetoriek; het is een van die vormen van dramatische kunst, die het van de declamatie en de spreekkoren moeten hebben. Als zoodanig lijkt mij het leekenspel, in de gedaante, die (onder invloed vooral van het Duitsche expressionisme) Henriëtte Roland Holst, Anthonie Donker, M.H.K. Franken e.a. eraan gegeven hebben, evenzeer een kunstmatig product als de thans verkwijnende opera; destijds stierf Lucia di Lammermoor met een aria op de lippen, thans zien wij het geweten der massa heen en weer geslingerd door koren, die elkaar militairement aanvallen, geüniformeerd, met geüniformeerde stemmen en geüniformeerde gedachten. Het verband met de koren der Grieksche tragedie, waar mevr. Roland Holst gaarne naar verwijst, lijkt mij niet meer dan een formeele overeenkomst; deze moderne spreekkoren zijn geen spontane verschijnselen, maar experimenten, weloverwogen geënt op de individueele declamatie van vroeger.

Het leekenspel van Stuiveling is geheel opgezet volgens dit algemeene recept; het is in zijn soort zeker allerminst slecht, en als het ten slotte een experiment blijft, komt dat, omdat het soort niet deugt, kwaliteiten heeft b.v. de tekst, die niet rhetorischer is dan de gelegenheid eischt; kwaliteiten heeft ook de compositie, waarin een duidelijke climax onmiskenbaar is. Het derde, actueele, bedrijf is zeker het meest geslaagd, en dat komt het geheel ten goede. Stuiveling heeft hier (trouwens ook in het eerste en het tweede, zwakste, bedrijf) zelfs alle mogelijke moeite gedaan om een zekere objectiviteit te handhaven en socialistische zelfcritiek toe te passen; het bedrijf eindigt in een algemeene consternatie, waarin socialisme en communisme, later socialisme en fascisme, verdwijnen onder een gewarrel van papier en nog eens papier. Natuurlijk heeft van te voren een juffrouw dierbare dingen gedeclameerd (men is ten slotte op een 1-Meifeest); maar het einde is, voor zoover doenlijk, eerlijk. De conclusie, door den spreker van den monoloog getrokken, is, dat er niets bereikt is en dat alles aan de strijders zelf ligt: ‘als gij het wilt......’

Bepaald bewonderenswaardig was soms wat men met de leeken had weten te bereiken. De spreekkoren waren doorgaans uitstekend en de fouten waren te tellen; de regie van Joh. H. Frevel (die zelf, wel wat luidruchtig ondersteund door een souffleur, proloog en monoloog zei) komt hiervoor een bijzonder pluimpje toe. Het spreekt vanzelf, dat men niet volkomen kon vergeten met dilettanten te doen te hebben; maar het derde bedrijf met name kenmerkte zich door leven, beweging en origineele vondsten. Er waren bovendien een paar uiterst verdienstelijke individueele rollen, waarvoor als respect. De achtergrond van het sobere fabrieksdecor was een goede ondersteuning van het spel. Er blijken dus in dit soort tooneel allerlei mogelijkheden te schuilen. Als één leekenspelschrijver er nu eens toe kon komen zich te ontdoen van die koren! Welk een volheid van democratische perspectieven!

De volle zaal volgde het spel met aandacht en de toejuichingen aan het einde waren zeer verdiend.

M.t.B.