Het ballet van Trudi Schoop
Die tänzenden Komikerinnen des Züricher Stadttheaters
Na een tournee door verschillende Europeesche staten zal het komisch ballet van Trudi Schoop in den Haag optreden in den Princesse Schouwburg.
In de ‘Schweizer Spiegel’ heeft Trudi Schoop een en ander over haar carrière meegedeeld; hoe zij danseres werd, hoe zij verschillende dansscholen bezocht, hoe zij te Berlijn optrad in het cabaret ‘Katakombe’. Naar aanleiding van de vraag ‘Wat is eigenlijk komisch’ zegt de danseres het volgende:
‘De eerste en diepste indrukken van een humoristische natuur heb ik bij dieren opgedaan. Reeds als kind voelde ik mij tot houden en katten aangetrokken. En zooals het steeds gaat, hoe meer ik mij in de dieren verdiepte, des te inniger ging ik van ze houden en des te meer werd ik mij de komische eigenschappen van hun bestaan bewust. De wijze waarop mijn foxterrier een meikever na kon kijken, of hoe mijn Siameesche poes poogt mijn hond tot een spelletje te verlokken, wekt altijd weer mijn lachlust op. Volgens mij ligt er humor in het toonen van belangstelling voor het gewicht van een bepaald voorwerp. B.v. wanneer een mensch met dezelfde intense belangstelling naar zijn groote teen kijkt als waarmee een ander diepzinnig over een gewichtig vraagstuk peinst, dan werkt dat op een ander onbeschrijfelijk komiek. Soms ook kan een ruzie tusschen een tweetal menschen, waar men part noch deel aan heeft, hevig op het gevoel voor humor werken, eveneens is dit het geval met een fanatiek redenaar, die over een onderwerp spreekt dat U volmaakt onverschillig laat. En is er soms geen overeenkomst tusschen Grock, die zijn best doet om een hoed keurig op zijn hoofd te planten en een waardig echtgenoot, die voor den spiegel van zijn slaapvertrek een nieuw hoedje past? Komisch werkt een mensch, die op een gegeven moment al zijn belangstelling overbrengt op een speciaal voor hem gewichtig punt. Daardoor scheidt hij zich geheel van de anderen af en heeft iets van een verdwaasde, van een eenzame natuur. Het is zijn gewichtigdoenerij, die hem onontvankelijk maakt voor het komische van de situatie. Het ontbreekt hem dus aan humor; hetzelfde geldt voor den spreker op de tribune, en voor dengeen, die een overdreven drukte maakt van een kleine onaangenaamheid, voor den pedanten man bij zijn ochtendtoilet, de dame, die slechts de parfum van haar eigen atmosfeer waardig keurt, de zangeres, in het bewustzijn van haar eigen erotische volmaaktheid, en den pedanten verkeersagent, die zich verbeeldt de wereld te kunnen besturen. Hoe paradoxaal het ook moge klinken: den humoristen van de alledaagschheid ontbreekt het aan humor. Dit geldt echter niet voor den humorist uit de kunstenaarswereld. Het is toch juist de humor, welke het den artist mogelijk maakt, de menschen, ondanks al hun gewichtigdoenerij, hun vijandelijke gezindheid en hun achterhoudendheid, tòch sympathiek te vinden en te begrijpen. En wanneer hij ertoe overgaat deze grappige wereld in expressie te brengen, lacht hij daarbij mild - over de wereld en over zichzelf....’