De Tooverbal
Geslaagde openingsavond in het nieuwe theater

Voor een geheel gevuld zaaltje heeft het kunstcabaret ‘De Tooverbal’ gisteren zijn entree in de residentie gemaakt; het was ditmaal nog een besloten voorstelling voor pers en genoodigden, maar vandaag begint de Tooverbal ook in het openbaar te rollen. Ik wil beginnen met hem een voorspoedig bestaan toe te wenschen en een dosis energie gelijk aan die van den eersten avond.

Het intieme theatertje, dat Veterman voor zijn ensemble heeft ingericht, is een groot succes voor den decorateur. Het is levendig van kleur, maar zonder ordinaire schelheid; het lage tooneel, met 't bijzonder smaakvolle doek (waarop 't IJsselmeer of Meer Flevo ook in balvorm staat afgebeeld; zoover is men overigens nog niet!), het zaaltje met de zacht getinte figuren op de wanden...... het is alles bij elkaar een groote aanwinst voor het schouwburgarme den Haag. Het lijkt mij dan ook niet aan twijfel onderhevig, of er zal voor dit theater steeds emplooi zijn. De foyer is ook al erg gezellig en als de heer van Vugt ons voortaan koffie laat drinken uit kopjes inplaats van uit door sierkunstenaars ontworpen vierkante kruiken, waaraan men zijn vingers brandt, staats niets een volkomen pauze-zaligheid in den weg.

En nu ‘De Tooverbal’ zelf. Het nog jonge ensemble heeft gisteravond zijn uiterste best gedaan en in veel opzichten ook reeds verdienden bijval geoogst. Het zou onbillijk zijn een al te rigoureuze vergelijking te maken met het cabaret, waar dit gezelschapje zeker het meest aan doet denken: ‘Die Pfeffermühle’; maar op één groot verschil moet toch even gewezen worden. Het is niet zoozeer de technische perfectie, die natuurlijk nog de mindere is van de Duitsche kunstenaars als wel het verschil in doelstelling, dat dadelijk opvalt. ‘De Tooverbal’ is een dikwijls zeer amusant cabaret, maar de kracht van een idee ontbreekt: waar hier en daar gepoogd wordt iets van een idee te bemachtigen, voelt men het toevallige van die poging. Men heeft hier dus te doen met een gevariëerd programma van ‘ernst en luim’, dat het zeker zal doen en ook eenig werkelijk uitstekende staaltjes van kleinkunst biedt. In zooverre is ‘De Tooverbal’ dus weer meer verwant aan Jushny's ‘Blauwe Vogel’, waaraan trouwens enkele motieven ook herinnerden.

De teksten, die men gebruikt, zijn alle van Nederlandsche origine; en ook voor deze teksten, die het peil van ‘Die Pfeffermühle’ niet halen, maar waaronder er lang niet onverdienstelijke zijn, geldt wat ik hierboven opmerkte over de idee. In het genre zijn vooral de nummers van Luc. Willink en Adolphe Engers te prijzen; het meer opzettelijk litteraire accent van Veterman en van Eijsselsteyn klinkt er ietwat tegen aan. Ongetwijfeld het allerbeste echter was een ‘brok commedia dell' arte’, waarvan de schrijver (een ontwerper moet er voor deze alleraardigste improvisatie toch minstens geweest zijn!) niet in het programma wordt genoemd.

Wat de leden van ‘De Tooverbal’ (contradictio in terminis) betreft: het eerst moet hier met allen lof genoemd worden Adolphe Engers, die zich een all round cabaretkunstenaar betoont. Hij heeft het ware talent voor deze branche van het vak. Als conferencier was hij (ik zou alleen een kleine besnoeiïng hier en daar een verbetering achten) bijzonder goed op dreef, als speler had hij uistekende momenten, vooral in zijn dialoog met de Vos, als scholier in ‘Niet Zóó, maar Zó’ was hij een overtuigende dikke jongen en als tekstdichter blijkt hij ook wel wat te kunnen presteeren, al is zijn ‘Dierentuin’ niet gespeend van eenige grove effecten. Naast Engers viel vooral ook Jan C. de Vos op; een acteur, die wat kan en iets beheerschts en sobers heeft in zijn voordracht, ook als hij sterk typeert, zooals in de ‘commedia dell' arte’. Bepaald een belofte lijkt Tiny Visser, die met name in ‘Pierement’ van Veterman een zeer persoonlijke ‘Muze’ vertolkte.

Piet Rienks, hoewel bij momenten te waarderen, is een acteur, die nog wel wat al te zeer van het uiterlijk effect leeft; maar hij had ditmaal zijn teksten ook niet mee, moest nog al rhetorische passages over het voetlicht brengen. Gustav Czopp en Ben Haagmans vulden vaak met succes aan. Helene Vink had niet bijzonder veel te doen, maar haar eenige groote nummer ‘De Vrijheid’ van Ben van Eysselsteyn (waar het ook tamelijk dik op ligt) kwam niet uit de verf.

Voor de ensceneering der verschillende nummers (van Veterman afkomstig, die zijn schepping ook met een enkel woord inleidde) niets dan lof. De muzikale illustratie van Walther Matthies en Barto Dekker, kan nog wat meer bij het caberettempo worden aangepast.

Aan warm applaus ontbrak het gisterenavond niet; het was duidelijk, dat iedereen het wel meende met de jonge ‘Tooverbal’ en gaarne zoo hartelijk mogelijk het nu al bereikte waardeeren wilde.

M.t.B.