Le viol de Lucrèce
Voortreffelijke opvoering vanLa Compagnie des Quinze
Alliance Française-Ned.-Frankrijk.

Na de zeer twijfelachtige opening van het seizoen met het stuk van de Flers en Croisset, is het optreden van de ‘Copiaus’, alias ‘La Compagnie des Quinze’ een tooneeldaad van werkelijke beteekenis geworden. Het is te hopen, dat de gecombineerde vereenigingen, die het contact met de Fransche cultuur hier te lande willen bevorderen, het voortaan meer in dit zuivere genre dan in de heele of halve boulevardstukken zullen zoeken! Ook al wordt de avond daardoor wat minder ‘gezellig’....

‘Le Viol de Lucrèce’ is een dramatische (vrije) bewerking van André Obey naar het gedicht van Shakespeare, ‘The Rape of Lucrece’. Het thema van het gedicht en het stuk vindt men bij Livius en is wat de feiten betreft al zeer simpel, daardoor ook voor velerlei interpretatie vatbaar. Tarquinius vergrijpt zich aan Lucretia, de vrouw van Collatinus; hij weet haar door bedreiging met den dood en ‘chantage’ te dwingen hem ter wille te zijn; Lucretia, die deze smaad niet kan dragen, pleegt zelfmoord, waarop de verdrijving van Tarquinius, den laatste der Romeinsche koningen, zou zijn gevolgd. Op zichzelf dus een motief van een draak, maar ook van een drama, waarin de eer en de kuischheid werkelijk inzet wordt, waarin de grootheid van het oude Rome zich verpersoonlijkt in Lucretia.

In het stuk van André Obey is met groote handigheid een compromis getroffen tusschen de poëzie en het drama zelf. Dramatisch is eigenlijk alleen het kerngeval: de verkrachting van Lucretia door Tarquinius. Door echter twee ‘sprekers’ in te voeren voegt Obey aan den kern een half-beschrijvend, half-dramatisch element toe. Deze ‘récitant’ en ‘récitante’ leveren, ieder als vertolker van eigen visie op de feiten, de commentaar op wat geschiedt, maar zij raken in de vierde acte ook in conflict, zoodat daaruit weer een scherpe probleemstelling geboren wordt. Men vergelijke deze figuren met den voorlezer uit ‘L'Histoire du Soldat’ van Ramuz; door hun tusschenpositie tusschen de actief handelende personages op het tooneel en de passieve beschouwers in de zaal hebben zij in dit stuk van André Obey werkelijk een zeer essentieele functie. Zij nemen de poëtische meditatie voor hun rekening, maar dragen ook het hunne bij tot het dramatisch verloop.

Maar met allen eerbied voor de knappe bewerking van Obey: zonder de voortreffelijke vertolking van de ‘Compagnie des Quinze’ zou de tekst toch waarschijnlijk niet bij machte zijn een geheelen avond te boeien, zooals hij gisteravond heeft geboeid. Iedere ‘toespeling’ op den gemakkelijk te ridiculiseeren kant van het drama moet vermeden worden; men moet de ‘deugd’ van Lucretia als een afspiegeling weten te geven van de ‘deugd’ van het oude Rome en een te huiselijke interpretatie omzeilen door het accent te laten vallen op de poëzie dezer grootheid. Daarin nu zijn deze spelers bij uitstek geslaagd. In de tooneelschikking van Denis Martin had deze opvoering een zuiveren, in alle opzichten aanvaardbaren stijl. Geen vloed van realistische decorstukken, maar sobere aanduidingen door strenge gordijnen en een enkel noodzakelijk voorwerp; een sterke inzet (met de luisterende en refereerende soldaten voor de tent en het plotseling onheilspellend verschijnen van Tarquinius), een overtuigende scène (al heel gemakkelijk te bederven) tusschen Lucretia en Tarquinius, uitstekend begeleid door de ‘sprekers’; een subliem door Véra Poliakoff gespeeld derde bedrijf; en een goed volgehouden slot (het weerzien en de zelfmoord), voorbereid weer door ‘récitant’ en ‘récitante’. Nergens een spoor van ster-systeem; een volkomen harmonische verdeeling van het werk over alle rollen; een prachtige dictie en een rustige, toch expressieve gebarenplastiek; eenheid van sfeer in de stemmige costumes.

Ik noemde al Véra Poliakoff als Lucretia. Haar spel was (zonder eenig voorbehoud) uitmuntend, vooral ook in de meer lyrische dan dramatische scènes, die nuanceering volstrekt vereischen. Sterk was ook de Tarquin van Marius Olivier: een door een blinde hartstocht gedreven ‘homme’, die ‘roi’ behoorde te zijn, een fanatieke, demonische figuur. Ook van de beide ‘sprekers’ niets dan goeds; het masker en het warm-bruine kleed waren hier geheel in overeenstemming met het karakter der bovendien met bewogenheid door Marie Mad. Gautier en Auguste Bovério gespeelde rollen. Verder vermeld ik nog in het bijzonder de Emilié van Cécile Hoveland en de Valère van Michel Saint-Denis; Louis Ducreux als Collatin en André Roussin als Brutus leken mij niet op dezelfde hoogte, maar zij noch de overige spelers vielen ooit uit den toon.

Den ‘Copiaus’ viel een bijzondere warme ontvangst ten deel bij het talrijke publiek. Moge de Alliance hen nog zeer vaak naar den Haag laten komen! Zij hebben er het volste recht op!

M.t.B.