De groote kans
Een amusant blijspel
Bij de Ver. Haagsche Spelers

Voor het maken van een bepaald soort blijspelen schijnen altijd twee man noodig te zijn, Arnold en Bach, Blumenthal en Kadelburg: die namen zijn slechts gepaard te denken in verband met wonderlijke situaties en kromme sprongen van het lot, dat altijd in het laatste bedrijf medelijden krijgt met de betrokkenen, zoodat een algemeene verzoening het slot is van veel geharrewar.

De heeren Alfred Möller en Hans Lorenz, die ‘De Groote Kans’ in compagnie hebben opgetimmerd, behooren tot dezelfde kategorie, en zij zijn waarachtig niet de slechtsten! Hun blijspel heeft genoeg lachwekkende momenten en paskwillige bijfiguren om voortdurend het leven er in te houden, en het tweede bedrijf is (in het genre) zelfs bepaald alleraardigst gevonden. Ik wil graag bekennen, dat ik mij meer geamuseerd heb dan volgens de code van ‘hooger’ en ‘lager’ mag; en het zou gemeen zijn daarvoor niet rond uit te komen. Veel van deze verwikkelingen navertellen lijkt mij niet noodig; het gaat om een uitvinder, die geen relaties heeft en door een klein toeval op de soirée van een groot-industrieel wordt geïntroduceerd, door diens dochter natuurlijk, want de liefde doet ook behoorlijk mee. Na vele misverstanden en nadat de uitvinder zelfs in gelijkenissen heeft gesproken komt alles terecht; de uitvinding (een benzine-looze motor, waarschijnlijk voor de actualiteit ingelascht) brengt den man, wien het toekomt, een goede carrière en de dochter van den industrieel als gade.

‘De Groote Kans’, dat m.i. groote kans maakt om een onschuldig succesblijspel te worden, wordt door het gezelschap van Pierre Balledux met veel entrain gespeeld. Dit genre ligt den meesten dames en heeren heel wat beter dan het lijmerige symboliek-product ‘Oogst’, waarin men alleen enkele individueele prestaties kon waardeeren; zelfs de houten missionaris van toen (Jos. Schoch) was nu een vermakelijk kluchttype, dat aan oogsten heelemaal niet dacht.

Pierre Balledux speelt den uitvinder Menzel met een genoeglijke jovialiteit, die voor deze figuur zeer geëigend is; een weinig meer rolvastheid zal alleen het effect van de prestatie verhoogen. Naast hem moet ik in de eerste plaats Leonie Reiman als Helga, de dochter van den industrieel, noemen; ook (of liever: zelfs) in ‘Oogst’ viel zij op als een ongetwijfeld begaafde actrice; en hier, in een volkomen andere rol, bewees zij nogmaals werkelijk tooneelbloed te hebben. Haar spel ging boven het kluchtgenre uit, en men zou haar gaarne eens onder leiding van een bekwaam regisseur in belangrijker werk willen zien; het echte accent, dat zij nu al weet te treffen, kan door een paar technische verbeteringen zeker nog meer tot zijn recht komen.

Wim Grelinger gaf een knap gespeelden Kurt Fielitz; de scène tusschen hem en Helga mocht er zijn! Meer naar de zuivere klucht was Theo van Vliet als de vaderlijke en philosophische vriend van den uitvinder, terwijl ook Erna Balledux-Haffert in haar dubbele functie de schematische typeering sterk naar voren bracht. Felix Bekkers was een correcte ingenieur en Wim Huismans een weinig temperamentvolle industrieel.

Over het algemeen mag in de eerste en laatste acte het tempo gerust flink versneld worden. Het tweede bedrijf had veel meer vaart en was, mede door het aardige decor, terecht het succes van den avond.

De voorstelling, die voor liefdadigheidsdoeleinden was georganiseerd door de Vereeniging ‘Katholiek 's-Gravenhage’ en door minister Deckers werd bijgewoond, had een zeer goed bezette zaal getrokken. De lach was niet van de lucht en het applaus klonk naar evenredigheid.

M.t.B.

Rectificatie.

In mijn naschrift onder het ingezonden stuk van den heer de Brauw (Avondblad van gisteren) noemde de zetter (niet ik!) de twee philosophische geschriften van Dèr Mouw abusievelijk gedichten.

Ik stel er prijs op deze fout even te corrigeeren, omdat in mijn artikel van j.l. Zondag inderdaad van Dèr Mouws gedichten sprake was.

M.t.B.