De heilige vlam
Reprise van een sterk stuk in een uitmuntende bezetting
Bij het Hofstadtooneel

De ras-tooneelschrijver Somerset Maugham is in ‘De Heilige Vlam’, het stuk dat zich destijds ook hier te lande reeds vermaardheid verwierf, wel op zijn best; en het is daarom een goede gedachte geweest van het Hofstadtooneel, het weer op het repertoire te brengen. De werkelijk sterk geschreven tooneelstukken zijn niet zoo bijzonder talrijk; vergelijkt men b.v. ‘De Heilige Vlam’ met het onlangs door het Hofstadtooneel gespeelde ‘Als Men Iemand is’ van Pirandello, dan behoeft men geen moment te aarzelen met het antwoord op de vraag. wie èn de knapste èn de menschelijkste tooneelschrijver is. Om menschelijkheid over het voetlicht te brengen heeft men nu eenmaal een soort techniek noodig, die misschien litterair gesproken niet altijd vrij is van te bewust effect, maar dan toch ook een eigen vaardigheid vereischt; die techniek heeft Somerset Maugham (men herinnere zich ook zijn ‘Sheppey’ van verleden jaar) in zeer hooge mate. Hij schrijft een uitstekende dialoog, vermijdt overbodige en op het tooneel zoo bijzonder storende uitvoerige bijzaken, richt van den aanvang af zijn handeling onopvallend op de kern van zijn onderwerp en behoudt daarbij de sfeer, die langzamerhand den toeschouwer betrekt in het gebeuren, zoodat hij zich vereenzelvigen kan met de personages van het stuk.

Men zou ‘De Heilige Vlam’ een gesublimeerd detectiveverhaal met een droppel toegevoegde mystiek kunnen noemen. De ‘moord’, die drie bedrijven lang meesterlijk problematisch wordt gelaten, bindt de handeling tot een eenheid; maar daarbij geeft Somerset Maugham de reacties der menschen op elkaar met een preciese soberheid, die den acteurs alle kansen geeft voor zuiver spel. Vooral het conflict van de beide vrouwen, die op elkaar botsen, en met name het optreden van de verpleegster, die haar liefde voor den verminkten Maurice Tabret interpreteert als plichtsbesef, zijn voortreffelijk tooneel; en de wijze, waarop de schrijver de ‘schuldige’ in het midden laat, zelfs de bewijzen ophoopt tegen de ‘onschuldige’ Stella, is bijzonder virtuoos. Het tweede bedrijf heeft alle eigenschappen, die een tweede bedrijf in een stuk van drie bedrijven moet hebben: het voert de spanning, ontleend aan het eerste, tot een hoogtepunt en laat het afreageeren daarvan compleet aan het derde over.

Zulk een stuk vraagt alleen nog om een uitstekende bezetting; en die heeft het, onder de regie van Bets Ranucci-Beckman, die in dit soort werk het sterkst is, ongetwijfeld gevonden. Men ziet hier de beste krachten van het Hofstadtooneel op hun best, d.w.z. in hun speciale element, het goede psychologisch verantwoorde tooneel. Daar is in de eerste plaats Vera Bondam, die de verpleegster speelt met geïnspireerde geladenheid en toch zonder een teveel; een prachtige creatie! Fie Carelsen geeft haar echter niet veel toe als Stella; een rol, die als voor haar geschreven is, en die zij met alle nuance en kleur speelt van het werkelijke leven. Bets Ranucci-Beckman is een zeer gevoelige moeder; ook deze rol eischt een vermijden van alle overdrijving, juist omdat de schrijver hierin zijn laatste troef uitspeelt; men moet de opvatting van mevr. Ranucci onvoorwaardelijk prijzen. Theo Frenkel heeft helaas wegens ziekte den verlamden Maurice Tabret niet voor zijn rekening kunnen nemen; in zijn plaats slaat Eduard Palmers zich er redelijk door, maar men mag veronderstellen, dat Frenkel er heel wat meer van zou maken; dit is dan ook de eenige kleine schadepost van de opvoering. Dirk Verbeek en Anton Roemer hebben, ieder in hun genre, hier werk te doen, dat hun bijzonder goed ligt; zoowel Verbeeks dr Harvester als Roemers majoor Liconda zijn uitstekend. Paul Steenbergen als Collin Tabret is wat jeugdig van allure, maar overigens ook goed in den toon.

De voorstelling had jammer genoeg heel weinig publiek getrokken, dat echter geestdriftig klapte. Stuk en spel verdienen beter!

M.t.B.