Vijfhonderd boefjes
De vermoeiendste rol van Annie van Ees
Een gedenkboekje met impressies en foto's
Ter gelegenheid van het a.s. jubileum van Annie van der Lugt Melsert - van Ees in ‘Boefje’ is een Gedenkboekje verschenen, waarin verschillende personen een en ander vertellen, dat met ‘Boefje’ en zijn vertolkster samenhangt.
Men vindt hier, behalve de namen van de diverse comitéleden en verschillende afbeeldingen, bijdragen van M.J. Brusse, D. Hans, mr A. Brants, Pater Hyacinth Hermans en Cor van der Lugt Melsert, terwijl de jubileerende actrice zelf het boekje opent met een notitie van ‘Boefje over Boefje’. Wij laten deze bekentenis hier volgen.
Repertoire-record.
‘In mijn tooneel-loopbaan’, zegt Annie van Ees, ‘heb ik vele rollen gespeeld in stukken, die repertoire hielden, d.w.z. een lange reeks opvoeringen behaalden, o.a. in ‘Lente’, ‘Jufrouw Kerkmuis’, ‘Overschotje’, ‘Bruine Suiker’, ‘Leontientje’, Madame Sans-Gêne’ en ‘Boefje’.
Dat is aan een kant heel prettig, omdat 't bewijst, dat die stukken in den smaak van 't publiek vielen, maar aan den anderen kant beteekent het heel veel optreden.
‘Boefje’ heeft tot dusver het record gehaald, direct daarop volgt ‘Overschotje’.
‘Boefje’ is wel de vermoeiendste rol die ik tot dusverre speelde, d.w.z. lichamelijk-vermoeiend, omdat de schreeuwerige, rauwe straatjongen - Jan Grovers - van mijn stem ontzaglijk veel eischt. Hoevele malen heeft mijn keelarts al gezegd: ‘Niet te veel Boefjes, denk om de stembanden’, maar ‘Boefje’ hield repertoire, dus moet het veel gespeeld worden, dus.. speelde ik het, schor of niet, van Maastricht tot Winschoten, van Groenlo tot Den Helder, heel Holland door.
Hoe dikwijls ben ik, na me eerst in de smerige jongenskleeren gestoken en mijn gezicht intens vuil gemaakt te hebben, onder de bedstee gekropen met een gevoel: ‘Hoe komt het weer uit’, maar stond ik er dan weer, och ja, dan ging het ook weer glad en vond ik de voldoening in het meeleven van het publiek.
Maar daarnaast voelde ik, zelf moeder zijnde van een zoon, het innige medelijden met den verwaarloosden 12-jarigen Jan Grovers, met zijn door hem zelf niet begrepen leed en ontbering, en begreep ik, dat door deze rol het publiek ook onder den indruk kwam van de tragiek der bleeke, vuile schooiertjes en dat gaf mij de meeste voldoening.
Nu heb ik ‘Boefje’ 499 maal gespeeld. Hoevele malen hierna nog?’
Wat Brusse zegt.
De auctor intellectualis van ‘Boefje’, M.J. Brusse, vertelt iets uit zijn ervaringen met stuk en hoofdpersoon.
‘Annie van der Lugt doet het maar zóó als het haar voorkomt - zonder éénige pretentie. En haar erkentelijkheid voor de waardeering van de menschen is nog zoo kinderlijk echt. Maar, met dit al: wat een wilskracht, wat een plichtsgevoel, wat een artistiek élan is er noodig voor deze aanvallige jonge vrouw, om zich vijfhonderd maal te kleeden in de sjofele Boefjesplunje - haar gezicht en de handjes smoezelig te maken - en met die rauwe straatjongensstem dan maar weer zoo'n avond lang dezelfde woorden te zeggen in steeds wisselende intonaties, die de altijd weer volgeloopen zalen aan het schreien en aan het schateren brengen: om zoo'n robbedoes, met al die kwajongensgebaren, die dit gedistingeerde jonge moedertje afgaan als van nature in de volksbuurten langs de straat.
En dan moge 't waar zijn, dat ik voor de vervulling van deze rol niet onbevangen sta, als immers Boefjes eigen petevaer, - aan den anderen kant meen ik toch ook beter dan iemand anders bevoegd te zijn om te zeggen wat zij gemaakt heeft van mijn makkertje. Of misschien is er iemand toch nóg bevoegder, en dat is de nu lang volwassen Jan zelf, vader geworden van een talrijk gezin, waar hij, ijverig werkzaam en door zijn chefs gerespecteerd, den kost voor verdient.
Hij heeft in den eersten tijd meermalen, soms met den bevrienden pater Hermans, met mij, met zijn vrouw, met zijn moeder, met zijn eigen oudsten jongen.... zijn kinderjaren zien spelen door wie wij dan maar vertrouwelijk Annetje noemden.
En toen wij daar nu zaten in de donkere directieloge, keek hij telkens opgetogen zooals vroeger naar mij om en zei: “Ziet u hoe ik dit doe, hoe ik dàt doe, - hoe ik achter uw rug om uw sigaret rook?” Zóó liet de tooneelspeelster zijn verbeelding werken, dat hij dacht dat hij zèlf dit alles weer deed.
Maar de grootste lof voor de zoo bevallige jonge vrouw, die deze actrice immers is, scheen toch wel Boefjes eigen getuigenis: “Ziet u, ziet u hoe sprekend hij op Piet, mijn oudste zoontje, lijkent? 't Is of ik 'm eigens zie en hóór praten!” - Deze zuivere intuïtie van Annie van der Lugt heeft met het Boefje, dat zij toch nooit gezien had, de volkomen gelijkenis aangenomen. In haar grime, in haar gestalte, in klank en toonaard van haar stem. En dit heeft mij aanvankelijk wel 't ontroerendst getroffen door dit wonderlijk heelemaal in-leven in het schoreme kleine schoffie, zóó, dat, als ik achter de coulissen nog wel eens met Annie van Ees stond te praten, ik soms weer stond te praten met Jan van vroeger, en denzelfden vertrouwelijken toon tegen haar aansloeg. Wat zij al evenmin bemerkte, omdat zij daar immers aldoor mijn Boefje is, in al zijn lef en al zijn zieligheid, in heel zijn Boefjes-aard.’
Een figuur, die groeide.
‘En als het toeval eens wilde, dat ik haar ontmoette na 't derde bedrijf als zij juist, weer eindeloos toegejuicht, 't coulissendeurtje van de cel uit kwam, - dan kon zij van verdriet nog even niet spreken, of haar stem sloeg week over en dikke tranen rolden uit haar oogen. - En dan lachte ze zoo maar eens vergoelijkend met haar bedroefde, bleeke gezichtje, en vroeg, even glimlachend: “Zie je er 't figuurtje heusch nog altijd wel scherp in?” - En als ik dan antwoordde: “Ik begrijp niet hoe je honderden malen 't zóó volkomen zuiver doorvoeld kunt volhouden, want na de première heb ik er nog allerlei fijnheid aan ontdenk, die je er nieuw ingebracht hebt”, - dan zei ze: “Maar dat moét toch ook. In den eersten tijd moest 't aldoor groein. En al word ik ook wel eens 'n beetje moe, - want 't zijn vijf bedrijven, niet? en hoeveel hebben wij er al mee gereisd en hoe vaak 't 's middags èn 's avonds gespeeld? - maar 't mag niet verslappen. Dat zou toch niet mógen voor telkens weer al die menschen, die immers Boefje willen zien! - En 't kàn niet verslappen, want hij is toch zoo lief, hè?”
Annie van Ees is Boefje geworden, dit schooierskind, zoo oud als haar eigen jongen, in die verwonderlijke gedaanteverwisseling zóó reëel als er misschien nooit nog op ons tooneel een metamorfose is verschenen.
Maar in realiteit boven 't uiterlijke figuurtje uit gaan naar mijn begrip toch nog die telkens andere intonaties van de schorre straatjongensstem in de echte overgangen van 't rauwe en 't brutale, 't kinderlijk blijde, 't opgewonden verhalen naar de mokkende koppigheid, naar den jouwenden hekel, den uitgelaten jool.. naar de lieve teederheid in 't vleien, 't zielige huilen, 't angstig overgegeven bidden.. tot eindelijk die gil in de cel om zijn Moedèr! van innig dramatische kinderrampzaligheid, die je zóó wanhopig nog na hoort schreeuwen als je ligt in je veilige bed - en zooals ik nòg wel op straat Annie van Ees hoor in de stemmen van de èchte boefjes, die daar rondschooiëren en stoeien en vechten - de stem van Annetje, als ik, 's avonds thuis, in de verte soms een kind hoor huilen’.