Prof. Dr Hiob Prätorius
Een satyre van Curt Götz
Centraal Tooneel

Het ware ondankbaar jegens het tooneelseizoen, om niet eens bij gelegenheid te erkennen, dat het tot dusverre een zeer goed seizoen is geweest; zulks in tegenstelling tot diverse voorgaande jaren, toen het eene stuk na het andere een desillusie werd, de gunstige uitzonderingen niet te na gesproken. En mischien is het stuk van gisteravond wel heel geschikt om van die erkentelijkheid te getuigen; het is immers een stuk, dat er op het eerste gezicht uit ziet als een detectiveverhaal, maar dat zich, naarmate men meer in de geheime bedoelingen van den auteur wordt ingewijd, ontwikkelt tot een geestige satyre op de menschelijke domheid. Deze satyre lijkt regelrecht geïnspireerd door dezen onzen tijd, waarin vooral de verlossende humor zoo bijzonder zeldzaam is; de held, prof. dr Hiob Prätorius, is niet meer of minder dan een representant van dezen humor, en wij zijn hem daarom oprecht dankbaar voor den dood, dien hij (of bevel van zijn schepper Curt Götz) in een lachbul aan het stuur van zijn auto sterft. Hoe kan men beter sterven, nu de wedstrijd om den pathetischen dood overal weer in vollen gang is?

Naar den vorm is dit stuk een brillante, van voortreffelijke vondsten overschuimende fantasie. De held wordt door den auteur geïntroduceerd als een ‘geval’ van Sherlock Holmes en dr Watson, de welbekende personages van Conan Doyle; deze introductie dient echter slechts, om Prätorius te objectiveeren, zoodat de toeschouwer weet, dat hij met zijn vrouw omgekomen is bij een auto-ongeluk, maar volkomen in het onzekere gelaten blijft over de oorzaken. Men ziet dus de episoden uit het leven van Prätorius, die voorafgaan aan het ongeluk, voorbijtrekken zoogenaamd als het verslag van den derden man, die in den wagen zat, Prätorius' factotum Shunderson. Deze Shunderson overleefde zijn meester; het is de derde maal, dat hij leven bleef, terwijl hij eigenlijk dood moest zijn.... terwijl Prätorius door een onnoozel incidentje, een vleugje fatum slechts, midden in den dood rijdt! Toch is deze dood de apotheose van zijn bestaan, dat immers gewijd was aan de lachende oppositie tegen domheid (in de wereld der geneeskunde, maar indirect dus ook in de wereld in het algemeen), aan den cultus van den humor; ‘wie met humor weet te sterven, heeft den hoogsten trap van cultuur bereikt’, is een van zijn paradoxale uitspraken; paradoxaal evenwel meer in schijn dan in werkelijkheid....

Prätorius is de held van een satyre, ongetwijfeld, maar van een satyre, die hout snijdt. Hij wordt voor een eereraad gedaagd, omdat hij z.g. kwakzalverspractijk heeft uitgeoefend in zijn jonge jaren; maar hij is juist het tegendeel van den ‘beroepskwakzalver’ (zooals zijn eerbare zwager dr Dagobert met zijn instituut voor hygiënische doorstraling of iets dergelijks), hij is de man, die de humor in de medicijnen wil brengen, door (op het idee gebracht door een simpele weddenschap) de techniek der wetenschap te verbinden met de suggestieve middelen van kruidentantes en medicijnmannen. Niet om te bedriegen, maar om die krachten, door de officieele wetenschap veronachtzaamd en zelfs veroordeeld, weer effectief te maken. Dat is de humor van dr Prätorius, en daarom had hij, volgens de geenszins vleiend bedoelde uitspraak van een zijner collega's, maar liever kunstenaar moeten worden. Zijn ‘heldendom’ wordt dan ook geboren in de botsing met den eereraad, hier het symbool van professioneele medische domheid.

Dit is ongeveer de ‘ideologische kern’ van dit kostelijke stuk, dat als pendant van ‘Dr Knock’ zou kunnen worden opgesteld. De virtuositeit van den schrijver heeft echter nog een massa bijzonder aardige nevenmotieven in petto: Prätorius' improvisatie in de collegezaal van zijn ambtgenoot in de anatomie, Prätorius' huwelijk met de vrouw, die in staat is hem te laten lachen om de quasi-ernstige dingen van het leven. Prätorius' omgang met zijn patiënten. Dit tooneelspel is in zijn gevarieerdheid werkelijk spel naar den vorm; het is speelsch en telkens weer verrassend, soms ‘derb’ en schel, maar altijd op de juiste temperatuur van de satyre op haar best. Geschreven bovendien door iemand, die een uitstekenden dialoog kan maken en die precies weet, wat een mensch in een satyre waard is.

* * *

Men kan gerust zeggen, dat in dit geval de opvoering er niet zou zijn zonder het stuk: maar omgekeerd geldt ook, dat de mentaliteit in het stuk vertegenwoordigd een zuiver begrip vooral van den interpretator van de hoofdrol vergt. In Cees Laseur nu staat inderdaad een ideale Prätorius voor ons op de planken. Een vitale figuur, eigenlijk voortdurend improviseerend zooals hij in het tweede tafereel tegen de studenten improviseert; een medicus met kunstenaarstemperament en iets van die bruisende charlatanerie, die in het werkelijke leven bij medici helaas onprettiger is dan in de satyre op de menschelijke domheid. Zooals Laseur deze rol speelt, zoo moet de auteur zijn Prätorius wel hebben bedoeld; een knapper creatie zou men zich hier nauwelijks kunnen voorstellen, en de open doekjes waren dan ook dubbel en dwars verdiend.

Maar ook verder trof deze vertooning door zorgvuldige regie (eveneens van Laseur) en uitnemend spel. Het duo Sherlock Holmes - Watson werd bij Cor Hermus en Jan van Ees al dadelijk een ondeugende verbeelding van den grooten detective en zijn dupe; Watson is hier tevens prelude op de medische tekortkomingen, die volgen. Uitmuntend is eveneens de lugubere verschijning Shunderson, door Hermann Schwab met de zuivere verdeeling van middelen hem eigen over het voetlicht gebracht. Mary Dresselhuys maakt een amusante ‘vulgaire’ vrouw van Prätorius' gade Violetta, de Spaansche met het Tielsche accent; Gijsbert Tersteeg is soms iets te bevangen als prof. Nack, Prätorius' begrijpende collega, Chris Raay bijzonder aardig in twee medische bijrolletjes; ook van Lucas Wensing en Gerard Schild kan men zeggen, dat zij de medicijnen waardiglijk dienen. Aaf Bouber, Mela Soesman, Toussie Keezer en Peronne Hosang verzorgen verdienstelijk een paar uitstekend aangebrachte bijfiguren. Voor de décors van Paul Bromberg past slechts lof.

Een zeer goed bezette schouwburg heeft de spelers langdurig toegejuicht. Reprises zullen, hoop ik, niet uitblijven.

M.t.B.