Lorelei 1937
‘French without Tears’ van Terence Rathigan
Centraal Tooneel

VAN het oorspronkelijke Lorelei-lied is, gelijk men weet, volgens de laatste onderzoekingen de dichter onbekend, hoewel allerlei typisch-Oostersche uitdrukkingen en zinswendingen doen vermoeden, dat het van een Hebreeuwsch poëet, genaamd Heine, afkomstig is. Met dit Lorelei-lied heeft, zooals uit den Engelschen titel al blijkt, het stuk van dezen avond echter niet al te veel gemeen; het Lorelei-motief is door den zeer geestigen, een tikje cynischen schrijver van een zeer onderhoudend blijspel n.l. gebruikt voor een klein hooglied van de flirtation. In de uit pure sex-appeal geschapen Diana Lake presenteert Terence Rattigan een vrouw (door de andere personages achtereenvolgens als een ‘klein teefje’ en een ‘koe’ gekarakteriseerd, maar daarom door hem niet minder als meesteres van het slagveld erkend!), die de flirt als hartstocht, als eenige en hoogste hartstocht bedrijft. Zij is niets zonder dat spel van aantrekken en afstooten, en zij weet dat; haar goochelen met mannen is bewust, en zij heeft den eenen man noodig om hem met den anderen in evenwicht te houden. Een dergelijk temperament zou in een tragedie ongetwijfeld het aanzijn hebben gegeven aan een bloedige ‘vamp’ van de ergste soort; deze luchtige comedie, die alleen hier en daar een lichten ondertoon van tragedie heeft, laat zooveel bloedigs slechts in den humoristischen vorm van een algemeen vuistgevecht tusschen de partners op de planken komen; het accent van het spel om het spel blijft steeds domineeren, zooals ook het werkelijk zeer verrassende slot (de verschijning van het nieuwe slachtoffer van Diana, die een knaapje in H.B.S.-luiers blijkt te zijn) de mogelijkheid voor nieuwe denkbare variaties openlaat. Maar met dat al is de auteur van dit stuk erin geslaagd het spel volkomen gaaf te houden (op enkele inzinkingen en ‘rehlingen’ in het laatste bedrijf na); het is precies wat het pretendeert te zijn, het is niet meer, maar ook volstrekt niet minder. Men kan er niet al te veel van navertellen, maar dat is zeker niet de slechtste eigenschap van het geheel; omdat de goocheltoeren van Diana hun weerslag vinden in de diverse mannen, die zij tot object kiest, had de schrijver de taak de reacties van die mannen zoo amusant mogelijk te maken, en dat gelukt hem volkomen. Een aardige figuur is ook de andere vrouw (type van het gewone, liefhebbende meisje met gezond verstand), de dochter van monsieur Maingot, in wiens huis zich de geschiedenis afspeelt; en de ondergrond van zonderlinge Fransche lessen aan de Engelsche mannen gegeven past ook voortreffelijk bij den voorgrond van liefdesproblemen rond Diana Lake.

Dit stuk is nu eens een echt tooneelstuk; d.w.z. geen tot plankenstof verwerkte litteratuur, maar een verdienstelijk bagatel, waarvan acteurs alles kunnen maken of niets; de qualiteiten van den tekst zijn in de eerste plaats mogelijkheden voor de spelers. Het Centraal Tooneel bewijst, dat het in staat is van die mogelijkheden het allersbeste profijt te trekken; deze comedie is volkomen in den juisten toon gehouden, zeldzaam goed ingespeeld, een voorbeeld van eerste rangs blijspeltechniek zonder grofheid, zonder eenig valsch effect. Een woord van lof dus vooral voor de uitstekende regie van Joan Remmelts, aan wien de kostelijke interpretatie in dezen stijl te danken is!

Maar ook de acteurs afzonderlijk zijn stuk voor stuk in den besten vorm. Er is geen lacune, het klopt. Mary Dresselhuys is als de fatale vrouw met den doodelijken flirt uitstekend op dreef; zij weet dat fatale juist binnen de perken van het blijspel te houden en toch even te laten voelen als een macht, die over de mannetjes in haar omgeving regeert; een mengsel van verstandelijke berekening en instinct, dat het bijzonoder goed doet als strategie. Naast haar excelleert in de eerste plaats Joan Remmelts in het prachtig beheerscht rolletje van Diana's dupe, dat gemakkelijk naar de simpele klucht toe gespeeld had kunnen worden, maar in zijn opvatting iets veel doorwerkters en geschakeerders krijgt: een stuk pure comedie, met allerlei precieze nuances, waar het op aan komt. Monotoner, maar toch scherp getypeerd wordt ook de andere man, meer dupe nog dan de vorige, juist door zijn intellect en doorzicht in de structuur van het geval: Gijsbert Tersteeg; Jan van Ees knapt den derden partner, den man van de marine, op met alle blijspeltalent, waarover hij beschikt (en dat is heel wat). Rie Gilhuys is als Jacqueline Maingot even lieftallig als haar vader (Cor Hermus) vervaarlijk en lachwekkend. Chris Baay en Gerard Schild maken zich verdienstelijk als het overige ‘mannelijke personeel’ in het wonderlijke pensionaat, waar de macht van de vrouw afwisselt met Fransche thema's.

De lach, die ditmaal eens alle rechten van het werkelijke blijspel kon laten gelden, was niet van de lucht, en het applaus was in overeenstemming met de snelle en soepele vertooning.

M.t.B.