Alice Dorell, Nel Oosthout
Kleinkunstavond in Diligentia
Alice Dorell is iemand, die blijkbaar over een enorm quantum energie beschikt en den moed niet spoedig opgeeft. Die eigenschappen zijn gisterenavond rijkelijk beloond, want met de les van eenige experimenten in den rug is zij er werkelijk in geslaagd, een zeer goed en vooral ook zeer punctueel verzorgd cabaret-programma van een onmiskenbaar niveau samen te stellen. Ik heb al meermalen over Alice Dorell geschreven; eens naar aanleiding van haar ‘Drie Dames Cabaret’, dat een belofte was, en daarna over het cabaret ‘De Lantaarn’, dat een ‘sof’ was in den letterlijken zin des woords; maar bij beide gelegenheden wees ik er op, dat deze Alice Dorell zelf iets kan; zij moet alleen oppassen om zich niet te mésallieeren met een tros van dilettanten, waarin haar talent teloor gaat als een parel onder de knikkers. Gisterenavond nu was Alice Dorell zichzelf en kon zij het maximum van haar begaafdheden kwijt. Het blijkt, dat zij over een zeer groote expressiviteit beschikt, en bovendien heel wat verschillende registers kan opentrekken; zoowel in het satyrieke chanson (‘Kinderspiele’, en ‘Das letzte Kapitel’) als in de parodie en den volkshumor (de volksliedjes, de imitatie van een concertzangeres, van Marlene Dietrich, Mae West etc.), weet zij knappe dingen te doen, die ver boven het cabaret-gemiddelde uitkomen. Zij heeft daarbij ook begrip genoeg om aan spot of verontwaardiging de juiste doseering te geven, zoodat niet zinnelooze kolder of rhetorisch geschreeuw de expressiviteit verdringen. Haar gevaar is ongetwijfeld het ‘would-be’; in haar conférence b.v. is Alice Dorell niet spontaan genoeg om contact te krijgen met de zaal. Misschien ligt dat ook aan het Nederlandsch, dat tenslotte een vreemde taal voor haar blijft, al drukt zij er zich zeer vlot in uit, minstens even vlot als in het Duitsch, Fransch en Honoloeloesch.
Alice Dorell heeft een uitstekende partner gevonden in Nel Oosthout, de jonge actrice, wier naam bij mij de associatie wekt aan hout, omdat zij een merkwaardig houten gezicht heeft. Dit masker geeft haar echter mogelijkheden genoeg, zooals uit dit programma overtuigend bleek. Als voordrachtskunstenares heeft Nel Oosthout stellig een goede toekomst; haar stem en spreektechniek doen soms even aan Charlotte Köhler denken (met wie zij trouwens ook de kameleontische wisseling bij de karakteristiek van verschillende personages gemeen heeft), en al heeft zij nog niet dezelfde macht over haar middelen, zij is toch aardig ‘op weg’! Haar declamatie van Mehrings ‘Kantate 1914-1918’ was indrukwekkend (soms ondanks den tamelijk hollen tekst), haar sprookje van den mestkever uitstekend van typeering. En in haar zwijgend samenspel met Dorell in ‘Die Stärkere’ van Strindberg (een ‘dialoog’, die zeker het beste nummer van den geheelen avond was), haalde zij alles uit deze rol, wat er uit te halen is.
Het programma was verder handig gestoffeerd met min of meer onbekende krachten (Ela Regnier, Joan Rini, Fred de la Bella, Dick Grondel, Herbert Perwin, Bram van Vloten en Gerard Vos), die ditmaal echter niet meer dan noodzakelijk was op den voorgrond traden en in deze bescheiden functies heel aardig werk deden. Zoo was de sketch ‘In het Museum’ van het geheele ensemble nu een verdiend succes, evenals de ‘Carrière van een liedje’, waarmee de reeks werd besloten. De regie van een en ander was nu strak genoeg, en er zat een opwekkend tempo in het geheel. Zwak was alleen de danser Bert van Oosterum, die in ‘Gopak’ (Moessorgski) even iets van talent liet vermoeden, maar zich overigens tot de gewone sprongen en passen bepaalde. Rosa van Hessen, de muzikale kracht, leek ditmaal iets minder op dreef dan anders. Een speciale aanteekening verdienen zeker de bijzonder knappe en kleurige decors van A.T. Nolthenius.
Zoodat deze kleinkunst-avond de bloemen en het geestdriftig applaus van een groote gemeente volkomen verdiend heeft. Als Alice Dorell op dezen weg voortgaat, zal stellig op succes kunnen rekenen.
M.t.B.