Het Residentietooneel in aantocht
Dirk Verbeek over zijn tooneelprincipes en zijn repertoire
Het jubileumstuk
1813
Sympathie voor Stanislafski

IN SEPTEMBER a.s. maakt het Residentietooneel, het nieuwe gezelschap onder leiding van Dirk Verbeek, zijn entrée. Achter de schermen wordt reeds hard gewerkt, en al merkt het publiek daarvan voorloopig nog weinig, deze voorbereidingen zijn zeker mede van de belangrijkste beslommeringen eens tooneeldirecteurs. Dirk Verbeek heeft ons er dezer dagen een en ander over verteld; mededeelingen, waaruit blijkt, dat hij deze onderneming met groote energie heeft opgezet, en dat hij zijn programma ten uitvoer wil brengen volgens vaste theoretische richtsnoeren.

Het regeeringsjubileum van H.M. de Koningin

‘De benoeming van het Residentie Tooneel tot vasten bespeler van den Kon. Schouwburg voor drie jaar beteekent de bespeling van dien schouwburg gedurende 9 maanden van elk seizoen, n.l. van 1 September tot ultimo Mei. Wij moeten dus op 1 September a.s. gereed zijn die bespeling te beginnen, aldus de heer Verbeek, wat feitelijk beteekent, dat wij op 2 September het seizoen moeten openen. Immers de bespeling geldt voor alle Vrijdagen, Zaterdagen en Zondagen (middag en avond) en feestdagen, zoodat de eerste speelbeurt valt op Vrijdag 2 September.

Daar in die eerste week van September de viering valt van het 40-jarig Regeeringsjubileum van H.M. de Koningin hebben wij dadelijk de mogelijkheid overwogen om het Residentie Tooneel in te schakelen in de feestelijkheden en zoo is bij Bets Ranucci-Beckman en Johan de Meester het idee gerijpt om een historisch spel te schrijven “1813” getiteld, dat de bevrijding van Nederland van het Fransche juk behandelt en den terugkeer van den Prins van Oranje, den lateren Koning Willem I in ons vaderland.

Het stuk geeft geen opvolgende tableaux vivants maar een afgerond tooneelspel met exposé, dramatische verwikkeling en bevrijdende ontknooping. In dezen tijd moet naar onze meening het probleem van “1813,” de vrijheid en onafhankelijkheid van een kleinen staat, weerklank vinden bij ons volk, welke vrijheid en onafhankelijkheid als het ware wordt gesymboliseerd in het Huis van Oranje.’

De heer Verbeek zeide te hopen van dit stuk in Den Haag een gala-voorstelling te kunnen geven, terwijl in verschillende steden comité's worden gevormd voor de voorstellingen buiten Den Haag.

In doublure met ‘1813’ wordt A.A. Milne's blijspel ‘Sara Simpel, Hoeden’ gespeeld. Deze beide stukken vormen als het ware de hors d'oeuvre van het speelseizoen. Het eigenlijke winterseizoen wordt dan geopend met Sheridan's ‘School for Scandal,’ waarvoor wij als Hollandschen titel gekozen hebben ‘Lessen in Laster,’ waarin Fie Carelsen haar rentrée maakt na haar ziekte.

In het jubileumstuk ‘1813’ zullen o.a. optreden Dirk Verbeek als G.K. van Hogendorp, Richard Flink als graaf van Limburg Styrum, Adolphe Engers als Van der Duyn van Maasdam, Fie Carelsen als mevr. Van Hogendorp, Adrienne Canivez als Hester van Hogendorp, Paul Steenbergen als Willem van Hogendorp, Dick van Veen als Dirk Donker Curtius, Ph. la Chapelle als prefect De Stassart en Piet Bron als admiraal Verhuell.

Tableau de la troupe

Wij hebben omtrent de samenstelling van het Residentietooneel reeds bericht, maar laten hier nog eens het tableau de la troupe volgen, zooals de heer Verbeek het ons meedeelde.

Dames: Heeren:
Fie Carelsen Dirk Verbeek
Vera Bondam Johan de Meester
Bets Ranucci - Beckman Dick van Veen
  Adolphe Engers
Mimi Boesnach Philippe La Chapelle
Enny Meunier  
Adrienne Canivez Jan C. de Vos
Joekie Broedelet Piet Bron
Mieke Flink - Verstraete Richard Flink
  Paul Steenbergen
Enny Heijmans - Snijders Ben Groenier
  Bob de Lange
Tine Opscholtens Henk van Buuren
Marty Hansen Guus Oster
Caro van Eijck Hans v.d. Werff
Cecile Bach. Gerd Hirsch
  Jaap Hoogstra
  Evert Burema
  Alex Pola
  Kees Schouten.

Deze lijst zal nog met eenige jongere krachten worden aangevuld.

Regisseurs: Bets Ranucci - Beckman,
Johan de Meester,
Adolphe Engers.
Decorontwerpers: Prof. Herman Rosse,
Johan de Meester,
Rie Cramer.
Decorateur: Willem Deering.

Verbeeks ‘troonrede’: ‘spelen’ en ‘zijn’

Vervolgens heeft de heer Verbeek ons een uiteenzetting gegeven over zijn opvattingen van tooneel en tooneelspelen.

‘Er bestaan, zoo zeide de heer Verbeek, twee stijlen van tooneelspelen: ten eerste die, waarbij de acteur de persoon die hij heeft voor te stellen speelt, ten tweede die waarbij de acteur de persoon die hij heeft voor te stellen is. Nu meene men niet dat ik daarmee wil aanduiden het verschil tusschen ouderwetsch en modern comediespelen. Beide stijlen kunnen modern zijn. Ik toon dit het eenvoudigst aan door het met een voorbeeld te illustreeren. Daarvoor mogen twee Russische tooneelvoorstellingen dienen.

Eenige jaren geleden gaf hier het Moskouer Künstler Theater 'n voorstelling van “Armoede is geen schande.” Ongeveer in dien zelfden tijd zag ik te Parijs in het Théâtre des Champs Elysées voor de eerste en - althans tot nog toe - eenige maal in mijn leven Stanislafski met zijn gezelschap spelen: “De Kersentuin” van Tsjechow. Beide voorstellingen stonden op een zeer hoog plan en waren volkomen moderne tooneeluitingen. “Armoede is geen schande” werd gespeeld in den stijl dien ik hierboven het eerst noemde. De personen uit het drama werden gespééld, hun voornaamste eigenschappen werden scherp aangezet. In forsche lijnen gaven de spelers bijna synthetische typen. Het beste voorbeeld daarvan was de speler, die den “rijken man” uitbeeldde, zóó sterk aangezet tot zijn type bijna caricatuur werd. De spelers bleven zichzelf maar hadden bovendien in zich opgenomen al de eigenschappen van de door hen uit te beelden personages. Prachtige creaties.

Geheel anders Stanislafski. Hier waren geen tooneelspelers te ontdekken, hier leefden, spraken, bewogen, handelden menschen, dood en doodgewone menschen. Hier hadden de spelers zichzelven volkomen doen verdwijnen om de menschen, die de schrijver gecreëerd had te kunnen zijn. Het tweede bedrijf speelde in een tuin, waar het broeiend warm was. Het geluid der vogels, het zuchtje in de bladeren, het gelanterfanter der menschen, hun loom gepraat in de warmte, het was alles tot in de kleinste bijzonderheden volmaakt waar. Een prachtige prestatie!

Een ander voorbeeld. Twee Parijsche acteurs: Sacha Guitry en Baumer. Guitry speelt in den eersten, Baumer in den tweeden stijl. Wien hij ook voor te stellen heeft, Guitry spéélt zijn persoon, of hij nu Napoleon III is of een phantastische huisknecht, of een boemelende Parijzenaar; Baumer nooit. Hij is altijd de man, dien de schrijver schiep.

Beiden zijn moderne, intelligente spelers en regisseurs, beiden hebben hun publiek en een zeer talrijk publiek.

Ik voor mij houd meer van Stanislafski dan van het Moskouer Künstler Theater, meer van Baumer dan van Guitry. Met mijn verstand kan ik deze voorkeur even sterk verdedigen als bestrijden, maar mijn verstand is niet opgewassen tegen mijn gevoel.
En wanneer ik dan nu terugkeer tot wat als leidend beginsel bij de samenstelling van ons gezelschap heeft voorgezeten, dan wil ik slechts zeggen, dat wij getracht hebben spelers bijeen te brengen, die spelen in den stijl van Stanislafski en Baumer - het zij met alle respect voor deze grooten gezegd.
Aan welken stijl men ook de voorkeur moge geven, het voornaamste punt is de beide stijlen niet met elkaar in botsing te brengen. Dan ontstaat disharmonie, onrust. En het tooneel eischt rust in de bewogenheid, ook al is die bewogenheid nog zoo fel. Rust, eenheid, homogeniteit, dat is wat wij willen trachten te bereiken met ons gezelschap.’

Geen stersysteem; op zoek naar belangrijke stukken

‘Wat ik hier gezegd heb omtrent de beide spelstijlen houdt direct en nauw verband met de keuze van het repertoire.

Immers in den stijl-Stanislafski, (als ik die kortheidshalve zoo mag noemen) is het stuk primair, de spelers staan in dienst van het stuk, dus van den schrijver, zij moeten hun rollen spreken en spelen.

In den stijl-Moskouer Künstler gaat het in de eerste plaats om het spel, de dichter en zijn stuk zijn daarvoor aanleiding, excuus desnoods, gelegenheid steeds.

Het geeft den ster-acteur of de ster-actrice de kans tot een wellicht machtige prestatie, door den dichter heelemaal niet bedoeld. Maar de dichter is slechts “de dienstknecht in het huis” van den ster-acteur. Het was om die reden dat Anatole France de tooneelspelers als ras haatte en dat Pirandello zich op hen wreekte met zijn “Zes personnages op zoek naar een schrijver”. En daar tooneelspelers volstrekt geen haatdragende menschen zijn en zelfs een auteur willen spelen, die zich op hen wreekt, mits hij hun kans tot spel geeft, speelden zij zijn stuk.

Is echter de rôle parlé belangrijker dan de rôle joué, zooals een Fransch criticus het eens eenigszins simplistisch zeide, dan is voor de voorstelling het woord van overwegend belang. Dan dient men de stukken te kiezen van die schrijvers, die waarlijk wat te vertellen hebben of die voor wat zij te zeggen hadden een vorm vonden, waarin het gezegde belangrijk werd. Dat dus werd het leidend beginsel bij het vaststellen van ons repertoire. Het spreekt vanzelf, dat in de practijk dat wat ik hier in theorie stelde, eindeloos genuanceerd is en dat het niet aangaat in het dagelijksche tooneelleven een purist in stijltheorie te worden. Wij hebben slechts getracht de hoofdlijnen vast te leggen.’

Wij hebben den heer Verbeek gevraagd, of deze verdeeling in twee stijlen eigenlijk niet neerkomt op een variant van het gevleugelde woord van Victor E. van Vriesland: ‘Er zijn twee stijlen. De eene stijl bestaat niet’. De heer Verbeek ontkende dit echter ten stelligste; hij legde er den nadruk op, dat hij den speelstijl, die niet de zijne is, volstrekt niet minderwaardig acht, en gaf ons verschillende voorbeelden van zeer verdienstelijke Nederlandsche acteurs, waarmee hij, in zijn stijl, toch niet zou kunnen werken. Het spelen naar den tekst toe sluit bepaalde soorten virtuositeit-om-de-virtuositeit uit, zooals die in de negentiende eeuw dikwijls met zoo ontzaglijk veel talent over het voetlicht werd gebracht. Wie echter het belang van het stuk op den voorgrond stelt, zal zich van het bevorderen van dit soort tooneel moeten onthouden; hetgeen volstrekt niet wil zeggen, dat hij het talent an sich onderschatten zal, integendeel.

Het repertoire; literaire matinees

Van het repertoire noemde de heer Verbeek ons, behalve de reeds vermelde stukken: ‘Roberts Vrouw’ van St. John Ervine (met Vera Bondam); ‘Ik heb den Graaf gedood’ van Alec Coppel; ‘De Trein naar Venetië’ van Verneuil en Berr; Priestley's ‘Springtide’. Op 1 Jan. hoopt men te spelen ‘Das Kleine Hofkonzert’, een Biedermeier-anecdote van Paul Verhoeven en Tony Impekoven met muziek van Edmund Nick (waarna De Bruiloft van Kloris en Roosje).

Voorts: ‘De Dubbelganger’ van Ben van Eijsselsteijn. Na 1 Januari komt dan: ‘Napoleon de Eerste’ van Ferdinand Brückner, ‘Dertig seconden Liefde’ van Aldo de Benedetti en een Molière of Shakespeare.

‘Dan hebben wij, zei de heer Verbeek, nog eenige Amerikaansche stukken op het repertoire staan, die wij, daar van die stukken het uitsluitend opvoeringsrecht niet kan worden vastgelegd, thans nog niet kunnen noemen’.

Met den directeur der Volksuniversiteit alhier, den heer Henri van der Mandere, heb ik een regeling getroffen voor het geven van literaire matinée's, telkens éénmaal per maand, in den tijd van 1 October tot ultimo April. Deze matinées zullen gegeven worden op Zaterdagmiddagen in den Koninklijken Schouwburg. De bedoeling is voor deze matinées verschillende sprekers uit te noodigen, zoo mogelijk ook een enkele maal een buitenlander, en dan het gesprokene door de leden van het gezelschap te doen illustreeren door het voordragen van verzen of proza-stukken, het spelen van scènes, enz. enz.

Toen ik directeur was van het gezelschap ‘Comoedia’ deden wij dit reeds in het Amsterdamsche Centraal Theater, waar nu Cees Laseur gevestigd is. Daar waren deze matinées een groot succes. Zelfs waren wij eenmaal in de gelegenheid H.R. Lenormand een lezing te doen houden, waarbij Marie Kalff en Georges Pitoëf verschillende scènes speelden.

Met de organisatie dezer matinées belast zich de Volksuniversiteit: met haar directeur hopen wij, dat het publiek veel belangstelling zal toonen voor dit werk waaraan wij groote waarde hechten.’

Veel belangstelling, ook in den lande

De heer Verbeek deelde ons nog mee, dat de belangstelling ook buiten Den Haag zeer groot is. Hij voert nog besprekingen te Rotterdam (waar het geven van vrije voorstellingen echter zeer bemoeilijkt wordt door het slechte schouwburgbezoek), en hoopt ook in België op te treden. Te Amsterdam zal hij gemiddeld één dag in de week den Stadschouwburg bespelen.

Vrees voor concurrentie heeft de nieuwe tooneelleider niet; want, zei hij ons: ‘Kunst is economie op haar kop’. Goede voorstellingen van anderen kunnen slechts de belangstelling voor het tooneel in het algemeen bevorderen.