Eere-avond Cor van der Lugt Melsert
De man die de klappen krijgt
Een mijlpaal, geen afscheid

Gisteravond heeft de directeur van het scheidende Hofstadtooneel, Cor van der Lugt Melsert, voorloopig afscheid genomen van het Haagsche publiek in Andrejefs circusspel ‘De Man die de klappen krijgt’. Door de huldiging, die op de voorstelling volgde, is het echter zoo laat geworden, dat ik de bespreking van stuk en interpretatie tot het avondblad van Maandag moet uitstellen. Vermeld zij hier slechts, dat Van der Lugt in de rol van den clown ‘Die’ telkens hartelijk applaus verwierf en dat het stuk, hoe zwaarwichtig van symboliek ook, het nog aardig ‘deed’.

M.t.B.

Nadat het gordijn weer omhoog was gehaald voor een zaal, die even had gepauzeerd om van de opvoering tot de huldiging te kunnen overgaan, zag men den clown onherkenbaar terug als Cor van der Lugt Melsert, den directeur ‘in rok’, omgeven door zijn spelers, administratief en technisch personeel, leden van het huldigingscomité etc.

De heer Van der Lugt werd geflankeerd door het levensgroot geschilderde portret van de hand van Willy Sluiter, dat den acteur zittend voorstelt. Een overvloed van bloemen hielp het tooneel een feestelijk aanzien geven.

Het eerst trad naar voren de heer D. Hans, die in een bloemrijke rede de verdiensten van den ‘jubilaris’ huldigde namens het comite, dat zich voor dezen avond had gevormd; een comité, waarvan de Burgemeester het eerevoorzitterschap heeft willen aanvaarden en dat volgens den heer Hans nog veel grooter had kunnen zijn, te oordeelen naar de groote belangstelling in de Residentie. Gelukkig is het geen afscheid, aldus spr., maar een overgang naar een nieuwen werkkring waarom het hier gaat. Wij nemen afscheid alleen van het Hofstadtooneel, dat hier 21 jaar heeft gewerkt, nadat het in den Princesse Schouwburg begon met ‘De Tuin der Droomen’. Groote waardeering hebben wij voor deze toewijding aan de tooneelspeelkunst. Spr. bracht onmiddellijk ook Annie van Ees naar voren, die zooveel beteekend heeft in het leven van den directeur en die de lotgevallen van het gezelschap met hem heeft helpen bepalen; zij hielp ook, door haar 600 Boefjes, het Hofstadtooneel economisch schragen, en geenszins was zij de favoriete, waarvan de gangbare meening gewaagt.

Een andere gangbare meening bestreed spr., n.l., dat Van der Lugt niet geslaagd was, omdat hij niet bankroet was gegaan. Het kenmerkt hem juist, dat hij een goed zakenman was, die tevens de tooneelkunst mooi en ongerept wist te houden (applaus). Spr. citeerde een woord van Walther Rathenau, die gezegd heeft, dat men wel naar de sterren kan zien, ook als men met zijn beide beenen op den grond blijft. Men moet in het leven, zelfs op een zoo verheven gebied als dat van den godsdienst, altijd concessies doen, maar Van der Lugt bleef ook dan altijd behoorlijk en fatsoenlijk. Door zijn amusementsvoorstellingen wist hij voor de groote kunst ruim baan te maken.

Spr. bood vervolgens de gemeente, ter plaatsing in den Schouwburg, het door Willy Sluiter geschilderde portret aan, dat het portret van Annie van der Lugt Melsert - van Ees gezelschap zal houden, want ‘het is niet goed dat de mensch alleen zij’. Amsterdam is gekomen tot u, zoo eindigde spr., omdat het u noodig heeft; maar wij zullen er altijd trotsch op blijven, dat ‘een stuk Haagsch fabrikaat’ naar het Leidsche Plein zal meegaan. Gij komt weer terug, en houd u er van verzekerd: Den Haag blijft u trouw! (Langdurig applaus.)

Het portret aanvaard.

Prof. Van der Bilt, vervolgens het woord voerende namens de Schouwburgcommissie, sloot zich, daar hij Van der Lugt bij het 20-jarig jubileum van het Hofstadtooneel pas gehuldigd had, aan bij de woorden van den vorigen spreker. Hij memoreerde echter speciaal de kansen, die Van der Lugt aan de jongeren heeft gegeven en zijn belangstelling voor Nederlandsche stukken.

Zich tot den heer Hans wendend, verklaarde spr. daarop het portret met het meeste genoegen namens de gemeente te aanvaarden; het zal een eereplaats in den schouwburg krijgen.

Mevr. van Itallie-van Embden stelde zich voor als baby; zij representeerde n.l. de pas herboren Haagsche afdeeling van het Tooneelverbond, dat zich beijvert een schakel te vormen tusschen kunstenaars en publiek. Ook zij verklaarde zich getroffen door het woord van Rathenau. De nuchterheid heeft bij Van der Lugt nooit den droom kunnen dooven, hij is een wonderlijke combinatie van practisch inzicht en idealisme. Spr. bood een boek aan over het hedendaagsch tooneel.

De volgende spreker was de heer A. de Hertog, die bij ontstentenis van den heer B. van Eysselsteyn het woord voerde namens de door Van der Lugt zoozeer begunstigde Nederlandsche tooneelschrijvers; zij zijn blijkbaar nog wel zoo talrijk, aldus spr., dat men voor een verhinderd tooneelschrijver een remplaçant kan vinden. Spr. prees den heer Van der Lugt, omdat hij den Nederlandschen tooneelschrijver de kans had gegeven hun stukken te zien en zoo o.a. ook hun eigen fouten te leeren kennen.

Nadat een van de zakelijke medewerkers van den heer Van der Lugt zijn qualiteiten als zakenman onder de loupe had genomen, trad onder hartelijk applaus van de zaal Albert van Dalsum naar voren (die zich met Defresne op het tooneel bevond) om een kort, maar sympathiek woord te richten tot zijn toekomstigen ‘superieur’. Van Dalsum gewaagde van den weemoed om een afgesloten periode, maar ook van het nieuwe perspectief, dat de samenwerking biedt. Dit even sobere als oprechte speechje was zeker het evenement van de huldiging.

Piet Bron heeft namens de artiesten en het personeel hartelijke woorden van dank gesproken, waarna de heer Burgersdijk, als secretaris van het Comité, een miniatuur eerezuil aanbood. Hij las verder eenige telegrammen voor, waaronder van Ben van Eysselsteyn, Ed. Veterman en het Kunstenaarscentrum v. Geestelijke Weerbaarheid.

Met een vanwege het late uur korte rede heeft Van der Lugt bedankt. Hij zeide altijd afkeerig van eere-avonden te zijn geweest en met eenige gene voorbij de biljetten voor dezen zijn eereavond te zijn geloopen. Ik ga iets verlaten, aldus de heer Van der Lugt, dat ik met mijn leven heb opgebouwd. Toen ik 21 jaar geleden begon had ik een ideaal voor oogen: het Nederlandsche stuk. Ik heb meer dan honderd Nederlandsche stukken gespeeld en ik heb er veel last van gehad, maar met dat al betreur ik dit initiatief niet.

1½ Millioen bezoekers hebben onze voorstellingen bezocht, hetgeen voor voetballers niet veel moge zijn, maar voor tooneelspelers niet gering is. Onder applaus bracht de heer Van der Lugt zijn administratief personeel voor het voetlicht, dat anders geen applaus, maar wel ‘de klappen krijgt’. Met een woord van hoop op de toekomst en dank aan allen, die tot het welslagen van den avond hadden bijgedragen besloot spr. zijn rede. En daarmee was het Hofstadtooneel uitgeluid....

Onder de autoriteiten, die van hun belangstelling blijk gaven, waren de heer P. Visser, chef van de afdeeling kunst van het Departement van O.K. en W., de burgemeester van 's-Gravenhage, de heer De Monchy, en wethouder Van der Bilt.