Cabaret der prominenten
Willy Rosens revue ‘Allotria’
Lutine Palace

Het Lutine Palace, dat onder den zeespiegel heet te liggen, heeft gisteren zijn poorten weer geopend om een traditie van een jaar voort te zetten; het Cabaret der Prominenten heeft er weer voor eenigen tijd zijn intrek genomen. De bezielende kracht is ook thans de componist Willy Rosen, die een zeer vernuftig melodiënvinder is en bovendien een ijzeren verbond heeft gesloten met zijn vleugel, dien hij in dit nieuwe programma niet alleen virtuoselijk bewerkt, maar ook bezingt. Het geheel heet thans ‘Allotria’; het had ook anders kunnen heeten, want hoofdzaak is, dat het publiek eenige uren zonder onderbreken geamuseerd wordt, en de draad doet er minder toe. Welnu, deze prominenten zijn hun naam wel waard; hun werk is af, hun tempo verbluffend en hun veelzijdigheid niet gering.

De veelzijdigste der veelzijdigen is echter wel een voor Scheveningen (zoover ik weet) nieuwe ster, Franz Engel. Hij komt regelrecht uit Weenen en vergoedt ruimschoots aan gewicht (letterlijk en figuurlijk) wat het gezelschap door het onttrekken van Otto Wallburg ontbeert. Deze man behoort tot de kleinkunstenaars van de allereerste qualiteit. Hij kan alles; is conférencier, acteur, imitator en goochelaar, met een gemak en een talent waar men eenvoudig van omvalt. Hij scheurt een exemplaar van Het Vaderland doormidden, kneedt dit eerwaardige blad tot een bal, en er komt een onbeschadigde Nieuwe Rotterdamsche Courant uit; dit op zichzelf al ware genoeg om 's mans talenten afdoende te bewijzen. Maar verder houdt hij de massa onafgebroken bezig met zijn conversatie, en als imitator (van Moissi, Hans Albers, Wallburg e.a.) is hij niet te verbeteren. Het geviel, dat de heer Wallburg in de zaal zat en zich op genade of ongenade moest overgeven.... Het zou een wonder zijn, als Franz Engel niet kwam, zag en overwon!

De veel magerder Siegfried Arno, een stijlverwant van Fritz Hirsch, maar met een aanzienlijker neus, heeft in deze revue eenige voortreffelijke rollen, die het dan ook voortreffelijk doen; en de derde man, Willy Stettner, betoont zich een knap acteur, die geheel voor zijn taak berekend is. Van de dames is Trude Berliner verreweg de beste, en zij is in enkele chansons (‘Alte Juwelen’, ‘Auf der Achterbahn’) zelfs bijzonder op dreef; Hortense Raky en Cläre Eiselmeyr spelen hun partij aardig mee, al zijn zij het minst prominent van het gezelschap.

De aankleeding en de teksten zijn in orde. Willy Rosen en Erich Ziegler zorgen voor een feillooze begeleiding. Wanneer men nu nog een beetje vroeger begint, blijft er voor den bezoeker weinig te wenschen over; de revue Allotria zal hem zelfs doen vergeten, dat hij zich op den bodem der zee zou moeten bevinden, volgens het verhaal.

M.t.B.