Ed. Verkade 60 jaar
Een veelbewogen leven in dienst van het tooneel
Idealist en hervormer
MORGEN wordt Eduard Verkade zestig jaar. Een leeftijd, dien men hem nog geenszins zou toeschrijven, als men kennis neemt van de activiteit, waarmee Verkade ook tegenwoordig nog werkzaam is! Maar zestig jaar symboliseeren in dit geval toch een tooneelleven met talrijke ups and downs, een romantisch bestaan in dienst van de plankenillusie, zooals er in Nederland niet veel geweest zullen zijn. Verkade is een tijdvak Nederlandsch tooneel, met al zijn eigenaardigheden, goede en minder goede; Verkade is een initiatief en tevens alles wat er aan de verwerkelijking van een initiatief vastzit: succes, maar ook ontgoocheling. Het pad van dezen acteur en regisseur is niet steeds over rozen gegaan; zijn temperament echter gaf hem steeds nieuwen moed, en met ongelooflijke volharding heeft hij het doel nagestreefd, dat hij zich voor oogen stelde: een tooneel het aanzijn te geven, dat den naam tooneel waardig mocht heeten.
In tegenstelling tot Cor van der Lugt Melsert is Verkade niet het type van den tooneelleider, die met veel kennis van het wonderlijke wezen ‘publiek’ twintig jaar lang een onderneming op de been weet te houden. Hij is een improviseerende geest, een man van het artistieke experiment, die dikwijls heeft moeten constateeren, dat economie en kunst moeilijk vereenigbaar zijn, en nochtans door geen mislukking kon worden afgebracht van zijn geloof in het tooneel als een cultureele constante in deze maatschappij; herhaaldelijk heeft hij ervan getuigd, dikwijls in de oppositie tegen zijn collega's; maar meer ook, hij heeft, allen tegenslag ten spijt, zelf belangrijke tooneeldaden verricht, die anderen ten voorbeeld gesteld konden worden. Het is niet noodig een opsomming te geven van alle rollen, die Verkade gespeeld heeft en alle stukken, die hij regisseerde; wij behoeven er slechts aan te herinneren, hoe hij nog zeer kort geleden van zijn groote talenten deed blijken door de regie van twee onderling zoo totaal verschillende stukken als Shakespeares ‘As You Like It’ (bij het Centraal Tooneel) en Vondels ‘Maria Stuart’ (bij Van der Lugt). Die opvoeringen hadden geheel het karakter van Verkades niet op de massa en het conventioneele gebaar, maar op de persoonlijk nuance ingestelde tooneelconceptie; een conceptie, die hij hier in Nederland heeft trachten te realiseeren, toen het naturalistisch tooneel, met zijn vaak zoozeer op het grove effect afgestemden speeltrant, hier nog schering en inslag was.
Zeker, men heeft Verkade vaak dilettantisme verweten; men heeft gezegd, dat hij steeds zichzelf speelde en niet de macht bezat, die van afzonderlijke acteurs een geschoold ensemble maakt. Ieder streven heeft zijn noodzakelijke negatieve kanten, en ook dat van Verkade; maar dat neemt niet weg, dat het verdienstelijk is om wat het beoogde te bereiken. Bovendien moet men Verkade de eer geven, dat hij het tooneel werkelijk in een andere sfeer heeft gebracht; misschien mag die sfeer sommigen wat opzettelijk-aesthetiseerend voorkomen, zij is nochtans iets zeer eigens. Tal van opvoeringen bewijzen, dat Verkade zich duidelijk voor oogen had gesteld, wat hij van het tooneel verlangde.
Zijn idealisme bracht hem daarbij tot het afwijzen van het publiek, zoodra het alleen naar den schouwburg kwam om zich te vermaken. In een interview heeft hij dat eens heel kras gezegd:
‘Als ik getroffen word door Shakespeare, dan wil ik mij uiten en dat doe ik op mijn manier. En dan kàn ik er geen interesse voor hebben, of er in de Lange Niezel iemand woont, die geen geld heeft voor een entreebiljet en op de Heerengracht een meneer te copieus gedineerd heeft, om nog den moed te hebben naar den schouwburg te gaan......
Als kunstenaar laat het mij koud, kan het mij niet beroeren. Dat zijn dingen, die niet tusschen Shakespeare en mij mogen staan.
En concessies... die doe ik niet meer. Ik hèb ze vaak gedaan, en was dan altijd fout.
Misschien, als ik wethouder van kunstzaken was, dat ik me met die problemen bezig hield, nu kan ik me daar niet mee bemoeien, voor mijn eigen kunstenaarschap niet.
En per slot... als ik speel, als wij spelen en er zijn twintig, dertig menschen, wien wij wat geven, die wij iets moois laten beleven, werken wij dan voor niets? Moeten we de musea opdoeken, omdat de massa geen queue maakt voor de ingangen?
Laat ons toch niet blind zijn voor de werkelijkheid. Publiek is noodig om kunst in stand te kunnen houden, maar er van uitgaan “we moeten publiek hebben, het koste wat het kost” dat vermoordt de kunst.’
Dit voteeren voor de artistieke roeping van het tooneel, desnoods met voorbijgaan van zijn tegenwoordige sociale functie, kenmerkt den tooneelidealist Verkade, die altijd van het tooneel iets anders is blijven vragen dan een tijdpasseering.
Verkade en Hamlet.
In het centrum van Verkades belangstelling heeft altijd ‘Hamlet’ gestaan. Tallooze malen heeft hij deze raadselachtige figuur over het voetlicht gebracht, en nooit was hij erdoor verzadigd; wij herinneren aan het experiment met den ‘Hamlet’ in modern costuum, een bewijs voor Verkade's zoeken naar het essentieele in het tijdelijke hulsel.
In een gesprek met een medewerker van onze courant zeide Verkade eens, dat hij zijn eigen conflict (dat van den ‘kunstenaar’ en den ‘directeur’) in Hamlet terugvond.
‘De teleurstellingen, die ik ondervonden heb, en de conflicten, die ik dagelijks om mij heen zag ontstaan en uitgroeien, hebben mij in staat gesteld de menschelijke ziel beter en dieper te leeren kennen, en ik ben ten volle overtuigd, dat al deze ervaringen mij als kunstenaar rijkelijk ten goede gekomen zijn’, zoo zeide Verkade toen. ‘Ik sta nog steeds op het standpunt, dat de eigen ondervindingen den sleutel vormen, die het den tooneelspeler mogelijk maakt af te dalen in de psyche van de personen, die hij uit te beelden heeft. Op deze wijze heb ik in ieder geval het eeuwig-menschelijke van de Hamlet-figuur leeren begrijpen. In mijn jeugd las ik Hamlet, en begreep den tekst...... met mijn verstand. Later - toen ik zelf ervaren had, dat het leven allesbehalve een grap is - ging ik langzamerhand met mijn hàrt verstaan. Iedere regel uit Hamlet is voor mij bewaarder van een gevoel. Wanneer ik in mijn leven een of andere ondervinding opdeed, dan kon ik deze steeds onmiddellijk koppelen aan deze of gene passage uit Hamlet. Om een enkel voorbeeld te noemen: ik ben door vele dingen tot de overtuiging gekomen, dat twee menschen, die samen een groot conflict gehad hebben, elkaar naderhand, wanneer het meeningsverschil uit de wereld is, wel wederkeerig respecteeren kunnen, maar het toch niet wagen mogen hun belangen wederom te combineeren, aangezien zij zich daarmede opnieuw zouden blootstellen aan de mogelijkheid van een botsing, die voor een van hen een tragischen afloop zou kunnen hebben. En toen ik deze wijsheid verworven had, werd mij plotseling volkomen duidelijk, dat Shakespeare Hamlet in de vijfde acte tegen Horatio laat zeggen:
“Het spijt mij goede Horatio dat ik mij dus vergat met Laertes.”
“Want in 't beeld van zijn geval, zie ik 't portret van 't mijn.”
Hier spreekt Hamlet over Laertes, met wien hij langzamerhand in hevige wrijving geraakt was, in milden toon. Daarbij had het moeten blijven. Kort daarop echter gaat Hamlet vriendschappelijk met hem duelleeren en moet deze onvoorzichtigheid met den dood bekoopen: Laertes doorsteekt hem met een vergiftigde degenpunt. De les, die Shakespeare - welke als geen ander het kluwen van de menschelijke neigingen en hartstochten wist te ontwarren - hiermede gegeven heeft, heb ik pas ingezien, toen ik door ervaring tot begrip gerijpt was. In mijn eigen leven heb ik altijd het leven van Hamlet teruggevonden en dit is natuurlijk een der voornaamste redenen dat de Hamlet-rol - die ik niet zou kunnen scheiden van mijn persoon en mijn bestaan - mij zoo bij uitstek dierbaar geworden is....’
Leven en werken
Wij willen nog eenige feiten uit Verkades loopbaan in herinnering brengen. Hij werd 15 Juni 1878 geboren en was oorspronkelijk voor een veel prozaïscher werkkring bestemd; hij stichtte n.l. te Hengelo een tapijtweverij, nadat hij te Londen chemie had gestudeerd en te Berlijn zich voor zijn vak had bekwaamd. Maar de fabriek werd een desillusie en in 1905 begint Verkade zich geheel aan het tooneel te wijden, na een zorgvuldige propaedeuse (o.a. bij Willem Royaards). Hij debuteerde te Amsterdam met de voordracht van ‘Macbeth’, die hem een zeer gunstige recentie van Lodewijk van Deyssel bezorgde. Daarop kwam hij bij ‘Het Nederlandsch Tooneel’, maar al spoedig was hij weer in het buitenland; hij maakte kennis met Gordon Graig en Reinhardt, de groote tooneelhervormers en gaf in 1907 met Royaards zomerspelen te Laren. ‘Elckerlijc’ en ‘Lanseloet’ legden daar reeds een duidelijke getuigenis af van de verworven ervaringen. Spoedig daarna stichtte Verkade een eigen ensemble ‘De Haghespelers’, waarmee hij Shakespeare, Shaw en vele andere belangrijke schrijvers ten tooneele bracht.
Met den Haag heeft Verkade altijd nauwe relaties gehad. Nog geenszins vergeten is de tijd, toen hij (van 1914 tot 1917) het Theater Verkade aan de Heerengracht bespeelde; de naam Enny Vrede blijft aan die jaren verbonden. Later heeft Verkade nog deel uitgemaakt van verschillende tooneelcombinaties, waardoor hij, met meer of minder succes, zijn tooneelintenties kon verwerkelijken; zoo werkte hij samen met Dirk Verbeek (‘Het Vereenigd Tooneel’) en Albert van Dalsum (‘Het Amsterdamsch Tooneel’), terwijl hij als gast is opgetreden bij het Hofstadtooneel.
Eenigen tijd geleden was Verkade ook werkzaam als tooneelcriticus; zijn optreden als zoodanig aan ‘De Groene’ heeft toen nogal wat stof doen opwaaien.
Het is bekend, dat de thans zestigjarige niet stilzit. Zijn liefde voor het tooneel is er borg voor, dat die verwachtingen niet beschaamd zullen worden.