De onbekende vrouw
‘La Femme X’ van Alexander Bisson
Het Masker
Stukken als ‘La Femme X’ behooren tot het genre, dat nu langzamerhand uit de mode raakt. De ‘trucs’, die de auteur zich veroorloofd heeft om een spannend drama van moeder en zoon te vervaardigen, liggen er zoo dik boven op, dat men als toeschouwer a priori een gevoel van medeplichtigheid moet hebben om zich door die ‘trucs’ te laten overtuigen. Veel dient stilzwijgend als niet-onwaarschijnlijk te worden aangenomen.... en dan is het resultaat nog mager. De moeder, weggejaagd door haar man, omdat zij er met een ander vandoor was gegaan; de moeder, die een moord pleegt op haar minnaar Laroque, na twintig jaar gezworven te hebben in een verliederlijkt bestaan, om der wille van haar kind; de moeder, die tenslotte verdedigd wordt voor het gerecht door dien bloedigen zoon, zonder zijn naam te weten: dat alles behoort essentieel tot het gebied van het melodrama. Eveneens daartoe behoort de humor van enkele bijfiguren, zooals de Boorman en Laarmans van dit stuk, die hier verschijnen als ‘oud-notaris’-chantagepleger en gewezen leeraar in de klassieke talen, maar in hun louche presentie het publiek gelegenheid geven een lach aan den traan te paren.
De clou van het drama is natuurlijk de rechtzitting, waarin de zoon de moeder in een hartstochtelijk pleidooi rechtvaardigt en haar vrijspraak bewerkstelligt. Bijzonder geloofwaardig is die scène niet, evenmin als de herkenning, die er op volgt; maar zooiets behoort geheel en al thuis in het systeem van spelregels, dat men voor deze soort tooneel eens had opgesteld. Zij bieden bovendien gelegenheid voor het befaamde ‘sterke spel’.
Het ‘sterke spel’ komt hier in de eerste plaats van Else Mauhs, die het ware talent heeft om zich in de rol van de moeder volkomen in te leven. Toch lijkt zij mij in het tweede bedrijf, op de hotelkamer met haar minnaar, de speelkaarten en de kamerjuffrouw, op haar hoogtepunt, méér dan in de rechtzaalscène, waarbij men al te veel melodrama op den koop toe moet nemen. Die scène in het hotel is echter van het beste wat mevr. Mauhs gespeeld heeft; zij weet daar de rauwe realiteit te suggereeren, zonder de pathetische middelen van mindere grootheden door een volkomen inleven in de handeling en het karakter, dat zij uitbeeldt. In de rechtzaal en het tafereel tusschen moeder en zoon daarna is trouwens ook het tegenspel van Jan Retèl (de zoon) van zeer veel belang en dit is nog te veel dat van een jongmensch, dat hard op zijn rol gestudeerd heeft, er iets behoorlijks van maakt, maar de volleerde tragédienne Mauhs toch niet voldoende opvangt.
Ko Arnoldi speelt op zijn gewone sobere wijze den vader (vooral in het eerste bedrijf heel overtuigend); Adolphe Rijkens is de medeminnaar, die altijd zweeg om zijn vriend geen displeizier te bezorgen (zoo hoort het in zulke stukken). Van John Gobau krijgt men een vlotten en onbetrouwbaren Laroque te zien; Van Warmelo legt al zijn toewijding in den ‘oudnotaris’, een klein schurkje en Louis van Dommelen is minder geloofwaardig als zijn secretaris of compagnon. Bijzondere vermelding verdienen de zeer goede kellner van John Soer en het kamermeisje van Georgette Reyewsky, terwijl wij Leo de Hartogh en Lucas Wensing als leden van de rechterlijke macht waardeeren kunnen.
Het publiek, dat ondanks den abnormalen sneeuwval in vrij groote getale was opgekomen, heeft de spelers en vooral Else Mauhs lang durig toegejuicht. Voor mevr. Mauhs waren er heel wat bloemen.
M.t.B.