Marie Dubas
‘La Renie du Cabaret Français’
In de Kurzaal
Deze beweeglijke en dartele chansonnière behoort wel tot de sympathiekste van het Fransche gilde. Zij heeft een zoo rijk geschakeerd repertoire, dat zij een deftige Kurzaal zonder bezwaar bezig houdt, en dat wil toch iets zeggen! Immers: de kunst van Marie Dubas heeft met die van de Spaansche danseressen gemeen, dat zij eigenlijk midden in het publiek staat, voortdurende reacties eischt: applaus, instemming, uitfluiting desnoods, maar in ieder geval een vorm van meeleven. Voor de Kurzaal, waarin een onvergelijkelijke gentlemansuppoost er telkens weer mild en beleefd op aandringt, dat de dames hun hoeden zullen afzetten, is een verschijning als deze een weinig ongewoon; zij stuit aanvankelijk op eenigen weerstand, maar dank zij haar alles overwinnende beweeglijkheid weet zij die weerstanden snel te overwinnen. En dan geeft ook de Kurzaal grif toe, dat zij veel en veel sympathieker is dan het erotische idool Lucienne Boyer, omdat zij iets vertegenwoordigt van den ‘volkschen’ humor en de onverwoestbare gezondheid van het Fransche volk; met iets van vulgariteit ook, maar wat voor een vulgariteit! De platheid blijft hier verre; men proeft den geest van Yvette Guilbert, waaraan Marie Dubas zeker meer verwant is dan aan Boyer of Lys Gauty. Deze beide dames zijn kattennaturen, Marie Dubas is een hondennatuur; zij heeft de vroolijkheid, de beweeglijkheid, het gebrek aan decorum van een hond, maar zij heeft er ook alle gezelligheid en wildheid van.
De mensch van het latijnsche ras, de mensch van de ‘agora’ leeft in gebaren; zoo ook Marie Dubas, die zingt en ‘zegt’ met haar handen, mond, armen en beenen; alles bij wijze van vonkenspattend vuurwerk, maar tegelijk onvergelijkelijk beheerscht, zonder overdrijving (tenzij opzettelijk bedoeld). De sentimentaliteit en de kitsch, die het repertoire van Lucienne Boyer volkomen en dat van Lys Gauty grootendeels in beslag nemen, zijn hier tot een minimum beperkt (in ‘Le Légionnaire’ ziet men eigenlijk meer Lys Gauty dan Marie Dubas); Dubas knoopt aan bij het oude, ‘volksche’ Fransche chanson, zooals ook Yvette Guilbert, en daaraan ontleent zij de charme van haar voordracht. Van de marktschreeuw, de ongestyleerde gil loopt haar stem om naar een accent van primitieve en naïeve (althans primitief en naïef gespeelde) teederheid; maar alles heeft een ondergrond van volkshumor, en dat deze behouden bleef, zonder verdrongen te worden door de quasi-raffinementsontplooiing van de kat-chansonnière, is Marie Dubas slechts ten goede gekomen.
Terwijl de dames belééfd hun hoeden hadden afgezet, eindigde Marie Dubas met een grooten, weerbarstigen, negentiende-eeuwschen pluimhoed op te zetten. Dat was een gebaar, dat de sfeer van haar optreden uitstekend weergaf. Men heeft haar geestdriftig, zij het toch nog met eenigen schroom, toegejuicht; zij liet haar volgzamen pianist, Max d'Yresne, in de hulde deelen.
M.t.B.