Chaja Goldstein
Dansen en voordrachten
Ook dit jaar is Chaja Goldstein de Kurzaal niet voorbijgegaan, en een zeer talrijk publiek heeft gisteren door zijn opkomst en zijn applaus wel laten merken, hoezeer het deze bijzondere kunst op prijs stelt. Groote verrassingen heeft zij ons ditmaal niet gebracht, zoodat ik mij ongeveer zou kunnen aansluiten bij wat ik verleden jaar over Chaja Goldstein schreef; maar het is een genoegen, verschillende van haar dansen en liederen nog eens te zien en te hooren.
In het algemeen blijft de indruk bestaan, dat het lied de sterkste kant is van Chaja Goldsteins talent. Niet, dat de dans haar minder zou liggen; maar in het lied verwerkelijkt zij het meeste van wat in haar is aan mogelijkheden, terwijl men in sommige van de dansen dat zeer eigene en hoogst-persoonlijke mist. Zoo b.v. in ‘Wiegenlied’ (geen lied, maar een dans) en ‘Esther’, waarmee het programma werd ingezet; dat is een soort van beheerschte en subtiele danskunst, die toch ook van een ander dan Chaja Goldstein zou kunnen zijn, die ‘vervangbaar’ is. Het specifiek-Joodsche ontbreekt ook aan deze dansen, al kan men het er natuurlijk wel ‘hinein interpretieren’; trouwens, over het specifiek-Joodsche zou nog meer te discussieeren zijn, want in hoeverre is de Joodsche muziek specifiek Joodsch? Europeesche cultuurinvloeden hebben bij de ‘overbrenging’ een groote rol gespeeld.... Maar zeer specifiek-Joodsch is de ‘Chassidische dans’, het vroolijk gesprek met God, en de altijd weer zeer aangrijpende (juist niet pathetische) ‘Moeder uit het Ghetto’, en de ‘Badchen’ (dans van den ceremoniemeester).
Het hoogepunt van het programma waren ook nu echter de liederen, waarin deze kunstenares volkomen zichzelf is, en de nuances van het volksleven, waaruit zij voortkwam, weet te suggereeren met een raffinement, dat heel goed past bij de dunne, maar zeer expressieve stem, waarmee ook de Nederlandsche explicatie zoo charmant wordt gegeven. Iets als ‘Dos Lied fun Messias’ (met zijn begeerige heilsdroomen in de materialistische categorieën van wijn, zang en dans) kan men altijd weer hooren, zonder dat men er genoeg van krijgt; en zoo gaat het ook met de andere liederen, waaruit de Joodsche wereld naar voren komt in een tragisch of een humoristisch accent.
Herman Kruyt toonde zich ook nu weer een uitstekend begeleider; hij heeft zelf composities van Schumann en Lully gespeeld. Voor Chaja Goldstein was er een overvloed van bloemen.
M.t.B.