Tsjechov over zijn werkwijze
Les Nouvelles Littéraires publiceert deze week herinneringen van Iwan Boenin, die onlangs met den Nobelprijs begiftigd werd, aan zijn fijnzinnigen landgenoot Tsjechov, met wien hij in 1895 te Moskou kennis maakte. Tsjechof zei o.m. tegen Boenin, dat de schrijver zijn gansche leven zonder respijt moet werken; en hij voegde er aan toe:
‘Volgens mij moet men van een verhaal, dat men geschreven heeft, het begin en het einde schrappen. Daarin liegen wij het meest, wij prozaschrijvers van de “andere soort”… En men moet beknopt schrijven, zoo beknopt mogelijk…’
Een advies, dat men onzen romanproducenten, die alle theekopjes en gesnoten neuzen vermelden, ter overweging kan aanbieden.
Tsjechof placht vroeg op te staan en ontving Boenin tusschen ’s morgens zeven en acht uur! Zij spraken over de morgenkoffie en Tsjechof adviseerde:
‘Drink die iederen dag. ’s Morgens moet men koffie, geen thee drinken. Als ik werk, stel ik mij tot den avond met koffie en bouillon tevreden. Koffie ’s morgens, bouillon ’s middags. Anders valt mijn werk slecht uit.’
Daarna spraken de beide schrijvers over de zee. Tsjechof vond de zee te verlaten, ‘dat is juist het mooie ervan’, zei Boenin. ‘U weet het niet’, antwoordde Tsjechof verstrooid. ‘Ik vind het prettig om officier of jong student te zijn… vrolijke muziek te hooren temidden van een talrijk publiek…’ Hij zweeg en voegde er zonder overgang aan toe:
‘Het is erg moeilijk, de zee te beschrijven. Weet u, welke beschrijving ik pas in het schrift van een schooljongen heb gelezen? “De zee was groot”. En dat is alles. Ik vind dat bewonderenswaardig.’
Is deze opmerking van Tsjechof niet treffender dan het welbekende sonnet van Kloos?
M.t.B.