'Die Literarische Welt' en de vrijheid

Voor de komst van het Derde Rijk bestond er in Duitschland een levendig en goed geredigeerd blad voor ‘litterair nieuws’, Die Literarische Welt. Het bestaat nog, maar het is, als trouwens alle Duitsche bladen, onherkenbaar geworden. In de eerst plaats dient het als spreektrompet van de regeeringsopvattingen over kunst; verder treft men er arcadische bijdragen in, wier gehalte ons vaak in gedachten verplaatst naar de kinderkamer of de boerderij. Het is alles ‘Volkstum’, wat de klok slaat, en dientengevolge is de uitnemende Europeesche oriënteering van het oude orgaan vervangen door de provinciale ‘Schollenkleberei’, die voorloopig den Duitschen schrijvers het summum van idealisme toeschijnt.

Het nummer van deze week drukt in extenso de groote rede van dr Goebbels af, die hij bij de plechtige opening van de ‘Rijkscultuurkamer’ heeft uitgesproken. De redactie serveert deze rede met een heftigen uitval tegen de emigranten, die ‘ringsum in der Welt immer noch von Barbarei und Kulturlosigkeit des neuen Deutschland reden’ en, als restant van de oude ‘Zersetszungsliteratur’ het nieuwe streven in de Duitsche letteren compromitteeren. Ik veroorloof mij een passage over het begrip vrijheid van minister Goebbels hier te vertalen, teneinde het licht te laten vallen op de tendenties dezer nieuwe letterkunde:

‘Het systeem, dat wij neerslaan, vond in het liberalisme zijn treffendste karakteriseering: terwijl het liberalisme van het individu uitging en den afzonderlijken mensch in het centrum van alle dingen stelde, hebben wij het individu door het volk en den afzonderlijken mensch door de gemeenschap vervangen. Weliswaar moest daarbij de vrijheid van het individu in zooverre beperkt worden, als zij met de vrijheid der natie in botsing of in tegenspraak kwam. Dat is geen beperking van het begrip vrijheid op zichzelf. Het voor het individu op de spits drijven, beteekent de vrijheid des volks op het spel zetten of tenminste ernstig in gevaar brengen… Geen mensch afzonderlijk, hij moge hoog of laag staan, kan het recht bezitten van zijn vrijheid gebruik te maken ten koste van het nationale vrijheidsbegrip. Want slechts de veiligheid van het nationale vrijheidsbegrip waarborgt hem op den duur persoonlijke vrijheid. Hoe vrijer een volk is, des te vrijer kunnen zich zijn ledematen bewegen. Hoe beperkter echter de grondslag van zijn nationaal bestaan, hoe illusorischer een zoogenaamde vrijheid, die zijn kinderen genieten.’

Ik weet wel, dat dit geen nieuwe denkbeelden zijn van den heer Goebbels: maar zij zijn desondanks wel bijzonder treffend, als men ze afgedrukt ziet aan den kop van een blad, dat door deze interpretatie van het begrip vrijheid een voor den buitenlander onleesbaar krantje is geworden. Men zou voorbarig zijn door de nationaal-socialistische revolutie alle litteraire kansen te ontzeggen, ook al zijn de teekenen nog niet zichtbaar: maar men bespare ons in afwachting van die teekenen tenminste dit gegoochel met het woord ‘vrijheid’, of late het rustig den emigranten, die toch al niet te veel meer over hebben. Merkwaardig is overigens, dat zelfs een cultuurstrooming, die alle andere middelen eerder gebruikt dan die der geestesvrijheid, prijs stelt op het woord! Blijkbaar gaat van het woord vrijheid nog steeds een magische kracht uit, zelfs voor hen, die haar niet erkennen en haar als onnutte luxe ‘Zersetzung’!) in de practijk hebben afgeschaft. Intusschen, men kan alles ‘gleichschalten’, dus ook de vrijheid: en het staat te vreezen, dat de ‘literarische Welt’ onder het vrijheidsapostolaat van dr Goebbels voorloopig wel even onleesbaar zal blijven als zij thans is.

M.t.B.