Tijdschriften

Forum

De redactie kondigt in een hoofdartikel aan, dat het tijdschrift volgend jaar zal verschijnen onder leiding van drie Nederlanders en vier Vlamingen. Aan E. du Perron, die de redactie verlaat, wijden zijn collega’s hartelijke woorden:

‘Het publiek heeft du Perron sedert het verschijnen van het eerste nummer leeren kennen als een hartstochtelijk polemist, die nooit anders sprak dan van man tot man, als het om den mensch of den zaak ging, die hem na aan het hart lag of afkeer inboezemde, die alle conventies van het ”artikel” en het “betoog” verwierp om in zoo direct mogelijken vorm te zeggen, waarom het hem te doen was. Deze vrijmoedigheid, deze durf heeft hem de eer verschaft één van de meest gehate auteurs van Nederland te worden: en voor hen, die zijn persoonlijken en onafhankelijken stijl kennen, zegt dit tevens dat hij daardoor misschien weinig talrijke, maar des te verknochter vrienden heeft verworven. Men kan du Perron niet waardeeren, zooals zooveel gemiddelde schrijvers: hij dwingt tot partijkiezen, en daarom is een aanhang van “middenstanders” hem onthouden. Zijn uitgesproken persoonlijkheid is één kant van Forum geweest, dien wij niet hadden willen missen, dien Forum ook in de toekomst niet wil missen.’

Zeer opmerkelijke verzen van Slauerhoff vestigen den indruk, dat het talent van dezen dichter nieuwe wegen zoekt: zij behooren tot zijn beste werk.

Van Menno ter Braak geeft het nummer het eerste hoofdstuk van een nieuw essay ‘Politicus zonder Partij’. Jan van Nijlen draagt verzen bij, waarvan ik er één, ‘Carpe Diem’ genaamd, citeer:

 
Indien het waar is dat de sterren
 
Voor eeuwig in de ruimte staan,
 
Zonder dat iets in een nabije of verre
 
Toekomst veranderd wordt in dit bestaan,
 
 
 
Wat kan dan nog het doel zijn van dit leven,
 
Dat eens mijn zoon zal kennen zooals ik,
 
Dan een beperkt geluk en een heel leven
 
Genieten van het vluchtend oogenblik.

Een novelle van S. Vestdijk, ‘Het Veer’, heeft den “Zwarten Dood’ als gegeven. De adem van de pest komt ons uit het verhaal, dat overigens den humor niet ontbeert, tegemoet.

De Spaansche volksliederen, die Hendrik de Vries nadicht, geven curieuze rauwe accenten: ook in Spanje blijkt de schoonmoeder verre van geliefd te zijn.

 
Mijn schoonmoeder ligt op sterven;
 
Wie een boodschap heeft voor haar
 
Moet zich haasten haar op te zoeken;
 
Het einde nadert snel.
 
 
 
***
 
 
 
Mijn schoonmoeder wordt begraven;
 
Ik neem een uieschil,
 
Dat is een uitstekend middel
 
Wanneer men huilen wil.

Voorts zijn er bijdragen van Elisabeth de Roos over den merkwaardigen roman van Gobineau ‘Les Pléiades’, van Victor Varangot over de illusie van Kunst, en poëzie van Frans Buvie, Louis de Bourbon en Eric van der Steen. Onder de rubriek Panopticum neemt du Perron met zijn gewone felheid afscheid van zijn redacteursloopbaan.

 

M.t.B.