Jetse Dirks, Insulinde. (W.P. van Stockum, den Haag z.j.)
Het groote gedicht van den heer Dirks, bestaande uit honderden achtregelige strophen, en onderverdeeld in de zangen ‘Okeanos’, ‘Columbus’ en ‘Insulinde’ (alles dus volkomen volgens de regelen der kunst) heeft mij weer eens aan het relatief gelijk der ‘poésie pure’-vereerders doen gelooven. Hier is nu werkelijk alles overhoop gehaald wat maar aan historisch en geographisch décor te land en ter zee bestaat, en zelfs is dat alles lang niet slecht op maat en rijm gebracht... maar poëtisch is het desondanks ten eenenmale niet. Onder den historischen rompslomp van correcte regels treft geen enkel verrassend beeld, geen enkele zinswending, die ontroert. Hoe ver men ook leest, het helpt niets; de rijm- en maattechniek van Jetse Dirks glijden langs ons heen en laten ons volkomen koud. Voor Tachtig zou dit werk wellicht nog wel succes hebben gehad; nu is dat, dunkt mij niet meer mogelijk. Wij zijn veel te ‘versgevoelig’ geworden om nog zooveel strophen te kunnen verteren zonder dat de adem der poëzie er doorheen waait.
De afmetingen, waarin het boek is uitgegeven, hadden beter lot verdiend dan wel aan dezen gedichtenkolos te beurt zal vallen.
M.t.B.