Arthur Hübner contra Herman Wirth
De nieuwe ‘Germanenbijbel’ tot zijn ware proporties teruggebracht
Arthur Hübner, Herman Wirth und die Ura-Linda-Chronik (Walter de Gruyter & Co., Berlin und Leipzig 1934).
Wij hebben reeds enkele malen de belangstelling onzer lezers gevraagd voor de wederopstanding van de vermaarde 19e-eeuwsche vervalsching, het Oera Linda Boek. Eenige maanden geleden verscheen, gelijk men zich zal herinneren, in Duitschland een nieuwe uitgave van dit werk met een uitvoerig commentaar van den pangermanist Herman Wirth, die daarbij het door hem sedert jaren zonder eenig succes verdedigde standpunt: het Oera Linda Boek is in de kern echt, plotseling opnieuw naar voren bracht, aangemoedigd door de politieke gebeurtenissen van 1933. En merkwaardig genoeg: terwijl voor 1933 geen mensch notitie nam van deze opinies, die al te duidelijk berusten op monomane warhoofdigheid van een tot razernij gebrachte geleerde, veranderde nu eensklaps de situatie geheel. Het Oera Linda Boek, sinds de onderzoekingen van dr. J. Beckering Vinckers door ieder denkend mensch bijgezet gewaand in het panopticum der sensationeele bedriegerijen, herleefde als bijbel van het Germaansche ras en als bewijsstuk voor de speciale relaties van dit ras met het monotheïsme. Van een probleem voor de wetenschap scheen het Oera Linda Boek te zullen evolueeren tot de noodzakelijke, want door oeroudheid gewaarborgde volmaking van een drieluik, waarvan de beide andere paneelen worden gevormd door Hitlers Mein Kampf en Rosenbergs Mythus des 20. Jahrhunderts.
Verzet tegen de echtheid
Het heeft echter niet zoo mogen zijn. Hoewel het Oera Linda Boek reeds op de scholen zijn intrede had gedaan, hoewel de golf van mythische goedgeloovigheid de evolutie in quaestie in alle opzichten scheen te bevorderen, ontstond er toch verzet. Deels was dat verzet even komisch als de plotselinge hausse, door Herman Wirth bewerkstelligd. In het avondblad van 5 April j.l. hebben wij reeds meegedeeld, dat b.v. de Völkische Beobachter de echtheid van het Oera Linda Boek niet van harte wilde accepteeren, omdat de Slaven er te veel in naar voren werden gebracht ten koste van de Duitschers. Wij hebben er toen op gewezen, dat de strijd hier op een geheel ander plan was gekomen dan vroeger; niet meer de wetenschappelijke vraag naar de echtheid, maar uitsluitend de practische vraag: kunnen wij wel genoeg voordeel hebben van een echt Oera Linda Boek, bepaalde hier de discussie. Het blad, dat zich zoo bekommerd toonde over die eventueele inferioriteit der Germanen, adviseerde in hetzelfde artikel tot een ‘fachmännische Prüfung’ van het materiaal; alsof die ‘Prüfung’ niet reeds uit den treure ware verricht! De valschheid van het Oera Linda Boek staat al tientallen jaren als een paal boven water en de strijd der geleerden ging nog uitsluitend om den persoon van den vervalscher; alleen in 't brein van een Herman Wirth kon nog de absurde gedachte aan echtheid opkomen. (Desalniettemin vond Wirth ook wetenschappelijke steun, b.v. bij den Sanskritist prof. Walter Wüst en den ‘Religionswissenschaftler’ dr. Otto Huth).
Er kwam echter ook oppositie uit een anderen hoek. Op 4 Mei 1934 had in de nieuwe aula der Berlijnsche universiteit een discussie plaats, waarbij de echtheid van het Oera Linda Boek scherp werd bestreden door professor Gustav Neckel, professor dr. A. Hübner, professor Jakob-Friesen en dr. Theodoor Stecke, en wel thans op zuiver wetenschappelijke gronden. Blijkbaar had de Duitsche wetenschap nog moed genoeg om met zulke absurditeiten als 't Oera Linda Boek geen genoegen te nemen. De heer Hübner, een van de deelnemers aan de discussie, heeft nu een brochure het licht doen zien, waarin hij zonder omwegen en op een (voor het huidige Duitschland althans) radicale en felle wijze de dwaze thesen van Wirth ontrafelt tot er niets meer van overblijft. Het is van belang, dat deze stelling door de Duitsche wetenschap openlijk wordt betrokken; haar gezag zal er weer eenigszins door stijgen, al blijven zulke geschriften als die van Hübner helaas uitzonderingen, en al is het op zichzelf reeds een bewijs van wetenschappelijke malaise, dat aan een reeds zoo definitief geclasseerd onderwerp als deze in het oog loopende vervalsching een zitting in de Berlijnsche universiteit moet worden gewijd. Het is zoo ongeveer, als zou in Nederland een wetenschappelijke bijeenkomst van astronomen georganiseerd worden om de uitspraken van den Enkhuizer Almanak te weerleggen.
Geschiedenis eener falsificatie
Intusschen is de triomf van den vervalscher, wie hij dan ook moge zijn, groot genoeg; jammer voor hem, dat hij dood is en deze episode van zijn falsificatie niet meer kan meemaken. Het Oera Linda Boek immers heeft geen andere bedoeling gehad, dan de Friesche taalwetenschap van de vorige eeuw te verschalken; aan de mogelijkheid van een misleiding onze Oostelijke buren kan de schrijver zelfs in zijn stoutste fantasieën niet hebben gedacht. Resumeeren wij de feiten, die boeiender zijn dan een detectiveroman.
In 1867 duikt het Oera Linda Boek in Den Helder op bij den eersten meesterknecht van 's Rijks Marinewerf, een zekeren Cornelis Over de Linden; door bemiddeling van den archivaris Eelco Verwijs wordt de aandacht van Friesche taalwetenschappelijke kringen op het handschrift gevestigd, dat zeer oude gegevens omtrent de historie der Friezen moet bevatten. In 1872 wordt 't Oera Linda Boek met geleerde aanteekeningen uitgegeven door dr. J.G. Ottema, conrector van het gymnasium te Leeuwarden, die zich met een waren geleerdenhartstocht voor de echtheid op de bres stelt. In 1876 verschijnt dan de geruchtmakende studie van dr. J. Beckering Vinckers: De onechtheid van het Oera Linda Boek (in 1877 gevolgd door: Wie heeft het Oera Linda Boek geschreven?). Sedert dien is het lot van het Oera Linda Boek, en van de wetenschappelijke reputatie van dr. Ottema beslist. Niet alleen het onderzoek van het papier, maar ook de critiek op den inhoud laten geen twijfel meer over aan het feit, dat dr. Ottema het slachtoffer is geworden van een historische vervalsching.
De roman van het Oera Linda Boek is daarmee echter niet ten einde. Tot op den dag van heden is men het er over oneens, wie deze vervalscher geweest is en welke zijn bedoelingen konden zijn. Terwijl gewoonlijk vermoed werd, dat Cornelis Over de Linden zelf de mystificatie had bewerkstelligd (een vermoeden, dat thans nog met hand en tand verdedigd wordt door mr. P.C.J.A. Boeles van het Friesch Genootschap), heeft in 1927 dr. M. de Jong door een zeer lezenswaardige en overtuigende onderzoeking Het Geheim van het Oera Linda Boek, trachten te bewijzen, dat Cornelis Over de Linden slechts het werktuig was van den philologisch geschoolden Eelco Verwijs, wiens bedoeling het was een ‘verlichte’ liberalistische critiek op het priesterschap te leveren, in den vorm van een parodistische spotternij. Het betoog van dr. de Jong staat vooral sterk op psychologische gronden; waar hij aannemelijk maakt, dat Verwijs juist de man was, die over de noodige talenten beschikte, waarvan Over de Linden (een autodidact met groote lacunes in zijn ontwikkeling) zeker was gespeend, is men geneigd hem onvoorwaardelijk gelijk te geven. Men kan dat echter nog in het midden laten. Het is in ieder geval uiterst merkwaardig, dat men niet eens zeker weet, of het Oera Linda Boek als staaltje van frisiomanie (Over de Linden) dan wel als parodie op die frisiomanie (Verwijs) is bedoeld! Als de Jong gelijk heeft in zijn veronderstelling, dat de spotter en papenhater Verwijs het Oera Linda Boek heeft geschreven om de Friesche taalwetenschap met haar eigen soort argumenten beet te nemen, dan heeft zijn raffinement in de vervalschingskunst zelfs in de 20e eeuw nog weerlooze slachtoffers gemaakt, nu een in vrijheidslievendheid, liberalisme en vrijmetselaarsgeest gedrenkt document als evangelie van bloed en ras is geslikt door den argeloozen Herman Wirth en consorten!
Dit is voor de hedendaagsche gedupeerden wel de allerpijnlijkste kant van het geval, en men moet dr. Hübner de eer niet onthouden, dat hij daar rond voor uitkomt: dat een vervalsching (laat het een manie of een parodie zijn), geïnspireerd door den liberalistischen, rationalistischen Nederlandschen geest der 19e eeuw, in Duitschland als ‘Germanenbijbel’ opnieuw tot aanzien is gekomen!
Wat men wel eens ‘wetenschap’ noemt...
Hübners brochure geeft overigens een zeer geserreerde samenvatting van den stand van het probleem. Dat hij niets naar voren brengt, dat in wezen nieuw is en uitgaat boven hetgeen de Nederlandsche onderzoekers sedert jaar en dag hebben vastgelegd, is niet zijn schuld; het doel was een rehabilitatie van den Duitschen wetenschappelijken geest, die ook in dit bijzonder geval broodnodig was; maar juist daarom heeft het boekje het voordeel, dat het voor den leek een zeer handig overzicht geeft van deze detective-historie. In den strijd om het auteurschap van Over de Linden en Verwijs kiest Hübner geen partij; hij meent, dat de Hollanders dat maar moeten uitvechten. Des te positiever is zijn conclusie ten opzichte van de al dan niet echtheid: ‘Het Oera Linda Boek is een vervalsching, zonder eenige restrictie, van de eerste tot de laatste bladzijde. En deze vervalsching getuigt van den geest van een geprononceerd liberale Nederlandsche bourgeoisie in het begin van de tweede helft der vorige eeuw.’ Deze verklaring is helder en ondubbelzinnig en heeft niets gemeen met de these van Wirth: ‘Die Ura-Linda-Chronik gibt dem deutschen Volke sein geistiges Ahnenerbe wieder in einder Zeit, die reif wurde für solche Offenbarung.’
Wirth had, om zijn dwanggedachte te kunnen volhouden, reeds zijn toevlucht moeten nemen tot verschillende ‘bewerkingen van den oertekst’; want dat het papier van het Oera Linda Boek uit een Maastrichtsche, 19e-eeuwsche papierfabriek bleek te komen en dat het geheele geschrift wemelt van aperte historische nonsens en volksetymologische zotternij (Neptunus = Neef teunis e.d.), kan zelfs een maniak niet ontkennen. Hij onderscheidde daarom een codex A (het oerhandschrift van Liko Ovira Linda, 803 n. Chr.), een codex B (geschreven door Hidde Oera Linda, 1256 n. Chr.), en codex C (afkomstig van een ‘humanist’ uit de 17e eeuw), en een codex D (geschreven door iemand, die rationalistische ideeën had, begin 19e eeuw). Wat men al niet uit zijn duim kan zuigen, als het er om gaat een volk een roemrijk verleden te verschaffen! Helaas voor dr. Wirth: Hübner wijst nadrukkelijk op den alles beheerschenden duim. Voor al deze welluidende supposities bestaat n.l. schijn noch schaduw van bewijs. Niet alleen, dat de vervalsching een eenheid van conceptie vertoont, die onloochenbaar is; maar zelfs de laatste troeven (de arische opvatting van de godheid, die in het Oera Linda Boek verkondigd zou zijn) worden Wirth uit de hand geslagen; De Jong heeft n.l. al aangetoond, dat de vervalscher de heele z.g. arische namencollectie geput heeft uit... Die deutschen Volksfeste, Jahres- und Familienfeste van een zekeren Montanus, uit 1854. Tableau voor den heer Wirth! Zoo soliede is zijn ‘archaeologisch’ bewijs!
Bijzonder scherp is ook Hübners commentaar op Wirths aanmatigende houding tegenover de volgens hem verouderde, ‘liberalistische’ wetenschap. Wirth meent n.l. een geheel nieuwen vorm van wetenschap te representeeren. ‘De nieuwe geest der wetenschap’ teekent Hübner hierbij aan, ‘dien hij meent te vertegenwoordigen, is nu niet bepaald zoo erg nieuw. Wij kennen hem goed als den geest van de romantische wetenschap van ongeveer 120 jaar geleden’. En verderop spreekt Hübner het vermoeden uit, dat de geheele levensbeschouwing van Wirth een product is van het (verkeerd begrepen) Oera Linda Boek!
Niet onvermakelijk is ook, dat Hübner in het voorbijgaan even aantoont, dat het Duitsche volk volgens den schrijver van het Oera Linda Boek eigenlijk een ‘verbasterd rooversvolk’ is. Bij deze plaats heeft Wirth het excuus van niet minder dan drie codices noodig gehad om de ‘goede zaak’ te redden.
Paedagogische waarde van het Oera Linda Boek
Vermoedelijk zal de heer Wirth na de scherpe terechtwijzingen van dr. A. Hübner in wetenschappelijke kringen althans het pleit nu wel voorgoed verloren hebben. Of de lagere instanties hun pas verworven ‘Bijbel’ zoo spoedig zullen loslaten, moet echter worden afgewacht. Er kan nog veel gebeuren met dit wonderlijke document van een fantastischen geest, eer het bewijs is overgelegd, waaruit de naam en de motieven van den vervalscher onomstootelijk blijken. In ieder geval gaat nu reeds het belang van de lotgevallen van het Oera Linda Boek het incidenteele belang van een historische curiositeit verre te boven; het werk van Over de Linden of Verwijs is een ‘document humain’ van den eersten rang geworden, waaruit men een en ander kan leeren omtrent de menschelijke (niet alleen Friesche en hedendaagsch-Duitsche) behoefte aan een zaligmakend bedrog. Ieder geschrift is in bepaalde omstandigheden goed genoeg om aan die behoefte te voldoen... als die omstandigheden maar suggestief zijn en die behoefte dwingend is. Dat men het Oera Linda Boek in een goede vertaling en met een paedagogisch commentaar in het programma van het M.O. opneme, ter voorlichting van de jeugd!
M.t.B.