Tijdschriften

De Gemeenschap - Een poëzienummer

Het zeer gevarieerde Februari-nummer van De Gemeenschap brengt in de eerste plaats een grooten oogst van poëzie: Bernard Verhoeven. Gerard Wijdeveld. D. A. M. Binnendijk, Pierre Kemp. Jan Engelman. Alex Campaert en Louis de Bourbon bewijzen, dat er nog steeds met wellust verzen worden geschreven in Nederland. Ik citeer hier ‘De Roos’ een bewerking van een oud Fransch minnelied van de hand van Verhoeven:

 
Er kwamen drie gezellen snel
 
Drie hadden met de Roos verkoren.
 
Voor het verweer der dorens fel
 
Draalt één gezel
 
En is verloren.
 
De Roos zegt tot hem: Weet het wel.
 
De Roos kan één slechts toebehooren.
 
 
 
Drie kwamen en twee keerden weer.
 
Te drinken zich aan haar aromen
 
Een zoete koorts voor immermeer.
 
Twee keerden weer
 
En één vol schromen.
 
De Roos zegt tot hem: Droomer, keer,
 
De Roos wil in bezit genomen.
 
 
 
Twee kwamen en er keerde één
 
Om van haar steel de Roos te rukken,
 
Liep er vol stouten moed mee heen.
 
Er keerde geen
 
Dan één tot plukken.
 
De Roos zegt: Eén geef Ik alleen.
 
De dronkenschap van het verrukken.

Van Joep Nicolas brengt het nummer eenige theorie over beeldende kunst, van Aug. van Cauwelaert een romanfragment ‘Harry’.

Voorts zijn er vele commentaren op het cultuurleven, waaronder een zeer pittig artikel van D. tegen de uitlatingen van Theun de Vries in ‘Den Gulden Winckel’. Jan Engelman schrijft over den schilder Dick Ket met een paar afbeeldingen van diens werk, dat er belangrijk uitziet

M.t.B.