Antwoord op ingezonden stuk van M.J.E. Ypelaar
[Dit artikel is voorlopig alleen te lezen als scan, klik op de pagina rechts.]
De nieuwe Duitsche litteratuuur vindt in den heer Ypelaar een waarlijk buitengewoon vurig apostel; het is voornamelijk hierom, en bovendien om zelfs de schijn te vermijden als zouden wij een parti pris voor de emigranten hebben, omdat zij immigranten zijn, dat wij aan de uiteenzetting van den heer Ypelaar plaats verleenen. Dat deze inzender weinig gevoel voor humor heeft, lijkt mij thans wel vast te staan, gezien zijn ijverig poogen (een betrer zaak waardig) om mij in te lichten over het asphalt en de daarmede samenhangende ‘Zersetzung’. Had de heer Y. werkelijk gedacht, dat ik niet wist, wat hij nu naar voren brengt? Het lieve sprookje van de ‘edeler instincten van den mensch’, van de ‘absoluut onechte’ litteratuur. Maar vooral het ‘Greuenmärchen’ van de schuur, die geen schuur is, hebben mij wel zeer ontroerd, maar in het geheel niet overtuigd; eerst moet de heer Y. mij eens berichten, wat hij het ‘edelere’ in den mensch acht, en op welk godsoordeel hij daarbij afgaat. Zulke dingen schijnen voor den heer Y. al van te voren als een paal boven water te staan. Gelukkig mensch, sancta simplicitas! ‘Opbouwen’ in een staat van stralende onwetendheid omtrent den drassigen toestand van den bodem, waarop men bouwt: Ziedaar het zonnige ideaal van den heer Y. en zijn litteratuur. Ik bouw nog liever op asphalt.
Het compliment aan den boekhandel geef ik door aan de betrokkenen. Ik zelf heb het gemis natuurlijk nog niet gevoeld. Maar zooals vroeger de Jodenpers de eerlijke en oprechte volbloedige auteurs wegdrong, zoo zal nu de Nederlandsche boekhandel wel weer een vuig complot aan het smeden zijn om het arme, onschuldige publiek te bedriegen. Overal zien de heer Y. c.s. complotten, en daardoor krijgt hun ambitie voor de litteratuur vanzelf waarschijnlijk een voorkeur voor den detectiveroman in opbouwenden zin.
M.t.B.