Tijdschriften

De Gids

'Moderne Spoken' - Ovink over Kant

Onder de ‘Stemmen uit de redactie’ vindt men deze maand enige geluiden, die de aandacht vragen. Als ‘Moderne Spoken’ qualificeert een der redacteuren eenige gevaren, waardoor de openbare meening in ons land wordt bedreigd.

‘Het is tegenwoordig niet wel meer mogelijk in het openbaar of zelfs in de discreetste ver-borgenheid, belangstelling te toonen voor Sowjet-Rusland, door een reis naar het land zelf, door een bezoek aan de bioscoop met films uit het land zelf, of zelfs maar door bezit van geschriften over het land, of er zijn er, die u verslijten voor een communist; sporen van begrip aangaande wat communisme is (behalve boeman) plegen te ontbreken. Belachelijk, vindt ge? Inderdaad. Maar tevens een tikje bedenkelijk, al zullen we verstandig doen met deze malligheid, die we niet even kunnen weglachen, vooral niet teveel eer te bewijzen.

Zoo is het in deze dagen zeker gebeurlijk, dat een gemeenteraad die een post te vergeven heeft, niet den beste benoemt: een paar gemeentevertegenwoordigers zijn dan kopschuw geworden, hebben spoken gezien, belichaamd in de gedaante van een sollicitant: de infectie kan tot enkelen beperkt zijn gebleven, maar een enkele stem kan het 'm doen. Gebeurlijk; ook wel gebeurd?? Wij weten het eerlijk niet; dit tot waarschuwing voor wie hierin of in wat volgt een zinspeling mochten zoeken op een bepaald geval.

Noch is het ondenkbaar, dat in politierapporten politieke brandmerken worden uitgedeeld naar het beperkt verstand des ijverigen, doch spoken zienden speurders. Dit behoorde alleen kwaad te kunnen voor de verdere carrière van den verstandelijk misdeelde gezagsdienaar, maar het kan wel eens kwaad berokkenen aan een argeloos mensch, wiens belangstelling uitging naar dingen, waarvan een eenvoudige politie-ziel alleen maar weet dat men ze schuwen moet.

In den regel keert de wal het schip nog wel. Zullen de hoogere autoriteiten nog eigen oogen hebben bij het lezen van rapporten, zal er nog een openbare meening zijn, die zich vrij mag uiten, in vertegenwoordigende lichamen of in de krant Ernstig is het gevaar van een massa-psychose in ons gezond-verstandig Nederland nog niet maar als er ook slechts een korreltje waarheid zit in het vermoeden, dat onze tijd een heete broedplaats is voor dit soort begoochelingen, wel, ook wij worden door zijn invloed beroerd en moeten hiertegen de oogen open en de hoofden koel houden en vooral ons goede humeur er bij bewaren.’

Verder bevat deze rubriek een interessant overzicht over het ‘geval’ Gobineau. Ik heb vroeger al eens terloops de vraag gesteld, waarom de Gids-redacteuren deze uitlatingen niet onderteekenen, en vraag het nu nog eens. leder in Nederland kan weten, dat deze redactie uit zoo verschillende elementen bestaat, dat van een homogeen gedachtenfront geen sprake kan zijn. Waarom dan deze geheimzinnige anonymiteitssluier over commentaren, die dikwijls de moeite van een paar persoonlijke letters best waard zijn?

Anthonie Donkers geeft een romanfragment ‘Terugkeer in Davos’; de titel van de roman is ‘Schaduw der Bergen’ (van den Zanberberg?). Dr B. J H. Ovink draagt (naar aanleiding van ‘De Geschieden als theologisch probleem’ van dr H. Faber) een op stel bij over ‘Menschelijke wijsheid over de menschelijke geschiedenis’. ‘Niemand kan ons de absolute zekerheid schenken, dat aan de Menschelijke Geschiedenis een boventijdelijke eeuwige zin en beteekenis toekomt’, zegt prof. Ovink. Het eenige wat wij onszelf kunnen zeggen, is: ‘Het zou onverdraaglijk, verschrikkelijk, absurd zijn, wanneer ons menschelijk geestelijk leven in den diepste grond onzin was.’

Deze zin over den onzin, bewijst duidelijk, dat prof. Ovink geen levensaanvaarding wenscht zonder certificaat, geleverd door de onverdraaglijkheid van een voor hem verschrikkelijke gedachte. Langs dezen weg komt men dan zeer snel tot de metaphysica.

Over Kant maakt prof. Ovink eenige lezenswaardige opmerkingen:

‘Wanneer wij den ontwikkelingsloop van de filosofie en theologie gedurende de laatste eeuw kritisch vervolgen, dan voelen wij pijnlijk de leemten en gebreken van Kants heele wijsgeerig oeuvre. Deze moderne Sokrates was toch nog niet consequent-kritisch genoeg geweest. Hij stond met zijn Vernunft-begrip en de daarmede verbonden gevoelsassociaties ondanks alles nog te veel onder den invloed van de grondgedachten der Aufklärungsperiode. Bovendien kwam hij eerst laat in zijn leven, en ook toen nog slechts geleidelijk tot de noodige klaarheid over datgene, wat hij eigenlijk beoogde. Zoo kon hij niet schrijven, zooals hij had moeten schrijven om zijn ongehoord revolutionaire gedachten voldoende te doen verstaan. Hij had te groote haast, was daardoor veel te slordig en verwarrend in zijn terminologie, gaf zich te weinig moeite voor het uitwerken en toelichten zijner fundamenteele gedachten en vooral voor het afweren van gevaarlijke misverstanden. - Maar de voelbaarste leemte in zijn geweldige, voor alle volgende tijden bun beteekenis behoudende praestaties is wel deze, dat hij ons niet als pendant van zijn transcendentale Logika en Ideeënleer heeft gegeven: een transcendentale psychologie met de daarbij behoorende Ideeënleer. Immers alle empirische en bovenempirische begrippen (kategorieën en Ideeën) hebben behalve den logischen ook een psychologischen kant. Nu heeft tot een correct opvatten dezer psychologische keerzijde de groote wijsgeer ongetwijfeld wel de gewichtigste bijdragen geleverd, maar een consequent samenhangende systematische transcendentale psychologie heeft hij niet ondernomen. En wij bezitten deze nog steeds niet. Had Kant ons hier niet in den steek gelaten, dan zou waarschijnlijk de heele filosofie na hem een geheel anderen loop hebben gehad. Dan zou misschien, ook zoo iets als Husserl's faenomenologie, die zooveel verwarring gesticht heelt, achterwege zijn gebleven.’

Gelukkig maar, voegen wij er aan toe, dat de verwarring weer nuttig is voor het instandhouden van de philosophie als zoodanig.

Anton van Duinkerken verslindt critish eenige nieuwe romans in zijn kroniek der Ned. Letteren, terwijl Buning vermakelijke opmerkingen maakt over toneelproblemen: hij haalt er zelfs Diderots ‘Paradoxe sur le Comédien’ bij, maar alles in het gemoedelijke

M.t.B.

De Nieuwe Gemeenschap

Het tweede nummer van dit ‘afgescheiden’ tijdschrift maakt een weinig sympathieken indruk. Onder de poëzie (van Gabriel Smit, Theun de Vries, Gerard den Brabander e.a.) is te weinig opmerkelijks; Albert Kuyle zet ‘Jonas’ voort en den Doolaard zijn ‘Orient Express’.

Hoe groot zijn voorliefde voor de polemiek ook is, de wijze, waarop de redactie dit wapen opvat, lijkt mij op een vergissing te berusten. Een zekere ‘Janus’ begint dadelijk den redacteur van het tijdschrift, Kuyle, te bewierooken ten koste van allerlei andere polemieken, en dat (waar op zichzelf niets tegen zou zijn) op een onverdraaglijkvulgairen toon, die beneden alles is. De heer Kuyle zelf trekt ook flink van leer onder de rubriek ‘Hagel’ (het hagelt nu in de oude en de nieuwe ‘Gemeenschap’) en begint al dadelijk met: ‘Ja, wat een stinkboel…’

Als deze pharizeesche toon de ‘eigenroem’ van de zelf blijkbaar volkomen deugdzame redacteuren moet blijven verkondigen, zwaaien wij over naar de oude ‘Gemeenschap’. Ook polemiek eischt talent.

M.t.B.