Wat Goethe en Stendhal er van zagen
Graaf Carlo Sforza, de bekende publicist en Chinakenner, heeft in het Maartnummer van ‘Die Sammlung’ een bijdrage gegeven tot de kennis van de Italiaansche psyche.
Om een volk te leeren kennen en zijn psyche te verstaan, zegt Sforza, zijn intelligentie en cultuur alleen niet voldoende; men moet ook en vooral nieuwsgierig zijn, want nieuwsgierigheid is vereischt om de gemeenplaatsen, die over een volk in omloop zijn, te overwinnen.
‘Nieuwsgierigheid meer nog dan sympathie. Als ik het bij tijd en wijle waag te beweren, dat ik China ken, dan is de eenige subjectieve reden die ik daarvoor kan geven, dat, toen ik na twaalf jaar van afwezigheid door de stoffige atmosfeer van den Chi-hi de kromme daken van Yung Ting Men weer bespeurde, mijn hart sneller klopte, zooals bij een terugkeer in het vaderland: en toch kan China alles aanbieden - want het was mijn leermeester, ware het alleen maar in de relativiteit der dingen - juist geen gevoelsbeweging.
De ware reiziger wordt niet gekarakteriseerd door de kilometers, die hij in een land achter zich heeft, maar door zijn capaciteit, de ziel van het land te ontdekken en zich met haar te verbinden. Ik heb in Mongolië gestandardiseerde reizigers gezien, en ware reizigers in de Povlakte...’
Hoe moet men Italië zien?,
‘En deze geschiktheid om te verstaan leert men niet uit boeken; wij moeten haar met ons wezen zelf verwerven. De Franschen, die meer willen zien dan de musea en opgevuld met Stendhal in Italië aankomen, de Duitschers, die met hun Goethe in de hand tot ons afdalen, maken op mij denzelfden indruk als bepaalde tot het Katholicisme bekeerde Oosterlingen, die in onze kathedralen in hetzelfde gebedenboek lezen als de menigte der geloovigen; zij lezen, maar voor hen is de zin van het gelezene volkomen anders...
Goethe zelf heeft slechts een stuk van Italië gezien; hij had zich afgewend van de middeleeuwen, die hem niet aantrokken; en bij hem - als heiden en Protestant - ging (zonder dat hij het wist) zijn afkeer tegen die middeleeuwen, vanwege de bijdrage, die de Kerk aan het Italiaansche leven schonk sedert het ontstaan der gemeenten, de perken te buiten.
Stendhal had ongetwijfeld het geheele Italië lief: zoowel het Italië van Dante als dat van het Settecento; het Italië der kerken zoowel als het Italië der paleizen en steegjes: maar Stendhals Italië is nog minder het ware Italië dan hij zelf een uitgesproken Italiaansch karakter is.
De Italianen, die de werkelijkheid en geen lofzangen begeeren, weten zeer wel, dat de Schwärmerei van Stendhal voor Italië in de eerste plaats een reactie was op het Frankrijk van het “enrichissez-vous” en de afschuw daarvan. Wat wij aan Stendhal liefhebben, is zijn gevoel voor het feit, dat de natuurlijke waardigheid van een man uit het volk of van een boer het zuiverste sieraad van onzen volksadel vormt.’
Weg met het notitieboekje!
Volgens Sforza heeft Stendhal echter den Italiaanschen mensch beter gekend dan vele andere Europeesche schrijvers. Dat Stendhal de diepte en de contrasten van het zieleleven voelde is misschien daaruit te verklaren, dat hij in Italië als mensch, niet als schrijver heeft geleefd.
‘Men is niet in Italië, als men bestendig het notitieblokje in de hand heeft; daarom waren Byron, Shelley, Chateaubriand, Lamartine waarschijnlijk nooit in Italië. Voor hen is Italië slechts een litterair voorwendsel. Stendhal werd voor dat lot behoed, omdat hij alleen voor lezers in de verte schreef: hij was zoo gelukkig geen uitgever te hebben; terwijl de anderen, de beroemden, van Londen en Parijs uit, tot oden en nagelaten herinneringen werden gedreven.
De conclusie is slechts schijnbaar paradoxaal, hoe rijker en imponeerender de literatuur van een volk is, hoe vaker zijn kunstenaars zijn omtrekken op doeken en in beeldhouwwerken van enorme beroemdheid hebben vastgelegd, des te meer verstart voor den vreemdeling dit volk onder een wirwar van eerwaardige en afmattende formules, wier gevangene men zelfs dan nog blijft, als men ze verloochend meent te hebben. De “terribilita” (verschrikkelijkheid) van Dante is waarschijnlijk het uitgangspunt geweest van een gansche serie psychologische legenden: zooals een bepaalde kant van Stendhal's wezen niet verklaarbaar is, als men zijn hartstochtelijke liefde (die op verzamelaarswoede leek) voor de Italiaansche kronieken der 15e eeuw vergeet.’
***
Behalve deze uiteenzetting van Sforza, die deel uitmaakt van een binnenkort te verschijnen boek van dezen auteur, vindt men in deze aflevering van ‘Die Sammlung’ bijdragen van Albert Einstein (‘Gemeinschaft und Persön ichkeit’), van Philippe Soupault (naar aanleiding van het onlangs opgerichte Instituut tot bestudeering van het fascisme) en van Walter A. Berendsohn over ‘Deutsche Humanität’: in het laatste opstel pleit de schrijver voor het begrip humaniteit in den zin van de 18e eeuw.
Van Ludwig Marcuse een bijdrage tot de kennis van het Kerkelijke vraagstuk in Duitschland, waarin aan de hand van veel feitenmateriaal een boeiende beschouwing wordt gegeven over het conflict tusschen den nationaal-socialistischen staat en de religieuze opvattingen.
Proza brengt het nummer van George Milburn, poëzie van Bertold Brecht (‘Verschollener Ruhm der Riesenstadt Newyork’). Hermann Kesten, Rudolf Fuchs, Else Lasker-Schüler en Ernst Waldingen.
M.t.B.