Tijdschriften

Groot Nederland

Novelle van Arthur van Schendel

De klassieke opleiding

De April-aflevering van ‘Groot-Nederland’ opent met een uitmuntende, strakke en beknopte Novelle van Arthur van Schendel: ‘De Clown en zijn Ander Ik’; voor de zooveelste maal een bewijs van des schrijvers ongebroken vitaliteit.

Poëzie is er ditmaal van Hélène Swarth en S. Vestdijk, die zoo ongeveer uitersten van dichterlijke ervaringen weergeeft; proza van Eva Raedt- de Canter, Maurits Dekker (‘Lorre’), Tai Aagen-Moro en P. Pellinkhof; ‘Lorre’ trekt daarvan het meest de aandacht.

M. Kijzer neemt het op voor en tegen du Perron, F. C(oenen) laaat zich uit over de klassieke opleiding, naar aanleiding van de beschouwingen van dr J. Luning Prak inn de Tel.:

‘Als er, door niet ter zake onkundigen, noch gansch onwelwillende menschen, zulke dingen beweerd worden, pleegt men van de andere, de ‘classieke’ zijde, de geheele Grieksch-Romeinsche beschaving in het geweer te brengen en hevig af te geven op de bekrompen efficiency, de lage materialistische geaardheid der belagers, die van het humanisme geen idee hebben en overigens te diep gezonken zijn om voor iets beters te voelen dan geld verdienen en carrière maken,

Maar daar gaat het toch eigenlijk niet om. Als het gymnasium zijn alumni inderdaad het leeuwenmerg der oudheid voedde, en zij menschelijk verruimd en wijder van inzicht in het leven traden, dan, ja, dan zou het nog de vraag zijn, of de huidige verarmde menschheid van West-Europa zich deze luxe van geest, die, terloops gezegd, steeds nogal met dien des christendoms in strijd was, kon veroorloven.

Edoch, zoover komt het lang niet. Dr L.P. heeft groot gelijk, te zeggen, dat de beloofde cultuur in het taalgepeuter steken blijft en niet toekomt aan een geestesbeschaving… waarvoor tenslotte die jongens en meisjes ook nog niet rijp zouden zijn. Wat ter wereld moet de hedendaagsche jeugd met de Grieksche wijsbegeerte aanvangen en wat kan zij van de Grieksche tragedie navoelen? Gesteld al, dat de docenten het wèl konden.

Zoo blijft er van al het beloofde schoons niets over dan een wanhopig geploeter in vreemde en vreemdblijvende talen, die zoo gauw mogelijk weer vergeten wordt door de begenadigden, die aan de Hippokrenenbrond gedrenkt werden.

En staat daar het gymnasium als een eerbiedwaardige traditie, of als een nare, overgeleverde kwaal, als men het nuchter wil zien.’

M.t.B.