Nadere toelichting
Een lezer vraagt mij, naar aanleiding van mijn kroniek over het boek van dr G. Stuiveling j.l. Zondag, of ik bedoeld heb ‘het poëtische’ te verdedigen tegen alle wetenschappelijke analyse; de consequentie van een dergelijk standpunt zou hij zeer bedenkelijk achten, aangezien iedere dichter zich dan op ‘het poëtische’ zou kunnen beroepen, als hij door de wetenschappelijke analyse werd aangetast.
Ik schijn mij dus niet voldoende duidelijk te hebben uitgedrukt, want niets was minder mijn bedoeling dan de dichters op een ontoegankelijken Olympus te plaatsen; voor hen, die mijn ‘Démasqué der Schoonheid’ hebben gelezen, zal dat ook zeker wel buiten twijfel staan. De tabellen-methode van Stuiveling heb ik alleen veroordeeld op grond van het feit dat zij ‘het poëtische’ niet raakt. Stuiveling vervalt zelf weer in dichterlijke vergelijkingen, als hij na zijn muzikale paraphrases eindelijk aan ‘het poëtische’ toekomt, omdat poëzie nu eenmaal geen muziek is. Wat er van de oorspronkelijke twee-eenheid in ons cultuursysteem is overgebleven, is zoo bitter weinig, dat men de poëzie niet meer hoofdzakelijk van het muzikale standpunt bekijken kan. Voor de analyse der poëzie geeft het associatieve element, dat met het begrip en het beeld samenhangt, den doorslag, en een ieder, die het rhythme tot uitgangspunt kiest, als zou dat voor alles de waarde van ‘het poëtische’ bepalen, raakt onherroepelijk verzeild in de doodlopende sloppen van het tabellarisch kasboek. Tenzij men het synthetisch vermogen bezit, de resultaten van het rhytmisch onderzoek te gebruiken als hulpmiddel, als één ondergeschikt element bij de vele andere, die ‘het poëtische’ bepalen; maar daarvan blijkt bij Stuiveling maar weinig.
Waarschijnlijk zou een vergelijking met de muziek (waarvoor Stuivelings methode, mutuatis mutandis, natuurlijk wèl opgaat) mijn intentie hebben verduidelijkt. Ik wil echter niet nalaten, achteraf even recht te zetten wat misschien aanleiding zou kunnen geven tot misverstand; het taboe der poëziedogmatici is niet het mijne en ik erken ‘het mysterie’ dier poëzie alleen tegenover hen, die het willen wegcijferen of tot een muzikaal probleem reduceeren.
M.t.B.